Zo geldt ook voor de richteren en de richterentijd dat dit schaduwbeelden zijn van diepere waarheden.
In deze 'Zwart op Wit' gaan we vooral in op de naamsbetekenissen van de richteren. Deze betekenissen bepalen ons bij de Here Jezus Christus. We hebben voor de verklaringen van de namen gebruik gemaakt van het boek De Namen in de Bijbel, Betekenis & Concordantie (ISBN 90-6694-214-2), 2e druk; verschenen bij Everread Uitgevers.
Inleiding
Richteren of rechters zijn zij, die recht spreken; zij, die het land rechten of richten. Het gaat daarbij dus om een bepaalde vorm van bestuur. Het woord, dat voor 'richter' gebruikt wordt, vinden we in de Bijbel ook terug als 'rechter' (bijv. Richt. 11:27, waar het betrekking heeft op de HERE Zelf.
De verschillende ambten in de Bijbel - zoals herder, hogepriester en koning - vinden hun vervulling in Christus. Hij is de Opperherder (1 Pet. 5:4); dé Hogepriester (Hebr. 7:26-28) en de Koning der koningen (vgl. Zach. 14:9 en Luc. 1:33). Zo gaat het ook bij de richteren uiteindelijk om die Ene Richter: de HERE Zelf.
In het boek Richteren komen twaalf richterschappen en dertien richters aan de orde. Richteren 2 geeft de rode draad in de geschiedenissen van de richteren:
Vers 11-13
Israël bevond zich in het beloofde land, waarin de oorspronkelijke volken - tegen het uitdrukkelijke bevel van de Heer - waren achtergebleven. Deze volken bedreven allerlei duistere praktijken en waren voor Israël de oorzaak van afgoderij;
Vers 14a
Hierop ontbrandde Gods toorn;
Vers 14b en 15
Hij bracht Israël in grote benauwdheid (verdrukking), waarvoor Hij volken van rondom gebruikte (zie bijv. Richt. 3:8) en
Vers 16
Deze verdrukkingen leidden het volk naar de HERE terug, zodat zij tot Hem riepen. Dit berouw bracht de HERE er telkens toe een richter te verwekken (vgl. Richt. 3:9), die het volk bevrijdde.
Samengevat:
1. Het volk doet wat "kwaad is in de ogen des HEREN" (vgl. Richt. 2:11 met 21:25);
2. er komt verdrukking, waarin het volk zich tot de HERE wendt en
3. er wordt een verlosser gezonden.
Natuurlijk herkennen we hierin de lijn van het handelen van God met Israël. We lezen in Richteren 2: "Telkens wanneer de HERE hun een richter verwekte, was de HERE met de richter en verloste hen uit de macht van hun vijanden, zolang die richter leefde ..." (vs. 18). Zodra de richter gestorven was, verviel het volk weer in het kwade: "Maar met de dood van de richter begonnen zij weer verderfelijk te handelen ..." (vs. 19). Eenmaal zal de Verlosser Zich openbaren, Die hen voor eeuwig zal bevrijden van hun vijanden. Deze bevrijding is gebaseerd op de verlossing van de zonden, die aan het kruis van Golgota tot stand kwam. De Here Jezus Christus kwam als Hogepriester voor Zijn volk; niet met het bloed van bokken en kalveren (tijdelijke oplossing), maar met Zijn eigen bloed (eeuwige oplossing). Elk richterschap vormt daarom een heenwijzing naar dé uiteindelijke Richter: Jezus Christus. Wie deze geschiedenissen leest, moet zich daarom steeds afvragen: hoe is deze richter een beeld van Christus en wat zegt zijn geschiedenis over Gods handelen?
Otniël - Richteren 3:5-11
De beschrijving van de geschiedenis van Otniël verloopt duidelijk via de hiervoor geschetste lijn. In vers 5 wordt de achtergrond beschreven: "De Israëlieten woonden te midden der ...", waarna een opsomming plaatsvindt van de overgebleven volkeren. Het te midden wonen van wordt gevolgd door een vermenging tussen Israël en deze volkeren (vs. 6). Zo maakten de Israëlieten kennis met de afgoden en vergaten zij de HERE, hun God (vs. 7). De toorn des HEREN ontbrandde tegen hen ... Hij gaf het volk over in de macht van de koning van Mesopotamië. Gedurende een tijd van acht jaren leefde het volk onder de zware hand van deze koning en had zij verdrukking te doorstaan. Acht jaren waren nodig om het volk tot aanroeping van Zijn Naam te brengen. Er wordt in Richteren ook gesproken van verdrukkingen van twintig en zelfs van veertig jaar! Dat deze lange perioden nodig waren om het volk bij de HERE terug te brengen zegt ons iets van de hevigheid van de laatste toekomstige verdrukking van drieëneenhalf jaar, waar Israël in zal terechtkomen.
De naam Otniël betekent: Leeuw van God; maar ook: Mijn kracht / sterkte is God. Op zich bepaalt deze naam ons bij de Here Jezus in die zin, dat Hij in de Bijbel ook als 'Leeuw' omschreven wordt. In Openbaring lezen we: "... zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen ..." (hfdst. 5:5), terwijl in Genesis 49 - het hoofdstuk waarin Jakobs laatste woorden tot zijn zonen staan opgetekend - staat: "Een leeuwewelp is Juda; na de roof zijt gij omhoog geklommen, mijn zoon; hij kromt zich, legt zich neder als een leeuw of als een leeuwin; wie durft hem opjagen?" (vs. 9). De richter Otniël kwam zelf ook uit de stam Juda, de koningsstam (vgl. Richt. 3:9 met Num. 13:6).
Daarnaast bepaalt naam van deze richter ons ook bij de kracht van God waarvan alles afhankelijk is. Paulus schreef: "Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft" (Fil. 4:13). Het is steeds weer belangrijk dat we beseffen, dat we het van God moeten verwachten. Met betrekking tot Israël betekent dit dat op het moment dat het volk zijn kracht erkent in God Zelf, Hij Zijn Richter zendt.
We vinden in Habakuk 3 het gebed van Habakuk. Zeker de slotwoorden (vs. 17-19) van dat hoofdstuk zijn bekend, maar laten ook een lijn zien die voor de gelovige in het algemeen en Israël van groot belang is:
- "Al zou de vijgeboom niet bloeien ...". De vijgeboom staat in de Bijbel model voor het uiterlijke van de natie van Israël (vgl. Jer. 24:1-10). Zolang Israël de geest van God niet bezit, is het volk niet meer dan een vruchteloze vijgeboom. In wezen had de Here Jezus dat al gezegd op het moment, dat Hij een vijgeboom vervloekte: "Nooit groeie aan u meer enige vrucht tot in eeuwigheid ..." (Matt. 21:18 e.v.). Dat wat in eigen kracht wordt opgebouwd, kan geen vrucht dragen.
- "... en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn ...". Evenals de vijgeboom spreekt de wijnstok in de Bijbel van Israël (vgl. Jes. 5:1-7 en Joh. 15:1-8). Het gaat daarbij in het bijzonder om het geestelijke aspect van het volk. Is er een heilige geest? Oftewel: is er kracht van God, zoals die over Otniël kwam? De Geest brengt vrucht voort. Zonder Geest kan niets blijvends voortgebracht worden; is er geen opbrengst aan de wijnstokken.
- "... de vrucht van de olijfboom teleurstellen ...". De olijfboom wijst vanwege de olie op zalving. Wanneer mensen een speciale taak moesten bekleden, werden zij gezalfd; bijvoorbeeld koningen en priesters. Maar zonder werkelijke wedergeboorte zal het volk de zalving van God, om als koningen en priesters in deze wereld het getuigenis te dragen (vgl. 1 Pet. 2:9), niet kunnen ontvangen, laat staan waarmaken.
Pas wanneer het volk tot de conclusie komt dat er werkelijk geen eigen eer te behalen is en het in geloof uitroept "nochthans zal ik juichen in de HERE, jubelen in de God van mijn heil" (vs. 18), blijkt dat het zich afhankelijk stelt van de kracht van God! Dan volgen in vers 19 die geweldige woorden: "De HERE Here is mijn kracht". Mijn kracht is God.
Ehud - Richteren 3:12-30
Na de veertig jaren van rust voor het volk na de verlossing door richter Otniël, kwamen de Israëlieten via de bekende weg weer in de benauwdheid terecht en waren er ditmaal achttien jaren van zware dienstbaarheid nodig om het volk de HERE te doen aanroepen. "En de HERE verwekte hun een verlosser: Ehud, de zoon van Gera, de Benjaminiet, een man die links was" (vs. 15).
De naam Ehud betekent: eenheid, samengevoegd; sympathieke, aardige. Enerzijds bepaalt deze naam ons bij de Here Jezus Christus, voor wat betreft de "goedertierenheid en mensenliefde van onze Heiland God" (Tit. 3:4), die in Hem. De betekenissen eenheid en samengevoegd wijzen anderzijds op twee 'zijden' van de Here Jezus: Uit God geboren, maar in een menselijk lichaam. Zoals de Statenvertaling het in 1 Timoteüs 3:16 zo mooi weergeeft: "... God is geopenbaard in het vlees ...".
Ook Ehuds afkomst (uit de stam Benjamin) en linkshandig-zijn wijzen op deze beide zijden van de Here Jezus. Letterlijk zegt Richteren 3:15 iets anders, dan onze bijbelvertalingen weergeven. Er staat namelijk: 'hij had een slappe rechterhand'of 'zijn rechterhand was (letterlijk, dan wel figuurlijk) afgesneden'. Als je niet in staat bent iets met rechts te doen, dan kun je er gevoeglijk vanuitgaan, dat je linkshandig bent. En die conclusie hebben de vertalers dan ook maar voor ons getrokken. Ehud kwam voort uit de stam Benjamin. Deze naam betekent: zoon van de rechterhand!
De rechterhand duidt in de Bijbel op kracht, voorrang, voorspoed, geluk e. d. Zo beschrijft Genesis 48 de geschiedenis van de zegening van de twee zonen van Jozef door Jakob. Efraïm - hoewel de jongste - ontvangt de zegen van de rechterhand (vs. 14). Hij krijgt daarmee de plaats van de eerstgeborene: een voorrangspositie!
Zo ook Christus. We lezen op vele plaatsen dat Hij na Zijn opstanding aan de rechterhand van God gesteld is (Hand. 2:34-36; Efe. 1:20 en Hebr. 10:12). Hij ontving de voorrangspositie. Vóór het zover was, vernederde Hij Zich echter tot mens. Hij was in de gestalte Gods, Gode gelijk, maar Hij legde Zijn daaraan verbonden kracht af en werd zwak. En zelfs het zwakke van God bleek sterker dan de mensen (vgl. 1 Kor. 1:25).
Evenals Ehud was Hij in wezen de Zoon van de rechterhand, Die echter in de zwakheid van Zijn linkerhand (zie Richt. 3:21) moest verlossen.
De doodssteek waarmee Ehud linkshandig de zwaarlijvige koning Eglon om het leven brengt, wordt voorafgegaan door een zeer opmerkelijke uitspraak van Ehud, gericht aan koning Eglon. Eerst spreekt hij van een "geheime boodschap" voor de koning (vs. 19), waarop Eglon alle aanwezigen wegstuurt. Het is een zaak tussen hem en Ehud. Dan zegt Ehud: 'Ik heb een Woord Gods voor u', maar in plaats van te spreken, stoot Ehud met zijn linkerhand zijn zwaard in Eglon.
Het "Woord Gods" was voor Eglon het zwaard (vgl. Openb. 19:11-16 en Hebr. 4:12). Zo heeft God Zijn tegenstander, de duivel, reeds overwonnen, al is dat nog niet om ons heen te zien. Richteren 3:22 zegt, dat Ehud het zwaard liet waar het was, namelijk in de buik van Ehud. De dienaren komen na verloop van tijd die kamer binnen en zien Eglon daar liggen, waarbij ze in eerste instantie dat zwaard helemaal niet zien. Toch was Eglon overwonnen!
Samgar - Richteren 3:31
Het verslag over Samgar is uitermate kort: "Na hem nu kwam Samgar, de zoon van Anat; hij versloeg de Filistijnen". Debora en Barak zingen over Samgar en zijn tijd: "In de dagen van Samgar, de zoon van Anat, in de dagen van Jaël waren de wegen verlaten, en wie op weg moesten zijn, gingen kronkelende zijpaden; leiders ontbraken in Israël, ja, zij ontbraken ..." (Richt. 5:6 en 7a).
Samgar betekent waarschijnlijk: zwaard; of ook: vreemdeling. Mogelijk dat de naam verwant is aan het werkwoord 'goer', dat 'als vreemdeling verblijven' betekent. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt in Genesis 12:10. Daar gaat het om Abram, die naar Egypte trok om daar 'als vreemdeling te vertoeven'. Dit 'als vreemdeling vertoeven' is een kenmerk van de aartsvaders (vgl. Gen. 26:3; 35:27; 47:4). De Hebreeënbriefschrijver zegt: "... en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde. Want wie zulke dingen zeggen, geven te kennen, dat zij een vaderland zoeken" (hfdst. 11:13b en 14). Het is opmerkelijk dat we juist in de Hebreeënbrief deze woorden lezen; Abram is namelijk de eerste persoon in de Schrift, die een Hebreeër genoemd wordt (Gen. 14:13) en van hem lezen we dat als vreemdeling in het land verbleef. Hebreeër betekent: hij, die van de overzijde komt of: verhuizer! Dit brengt ons op het nageslacht van Abraham: het volk Israël, de Hebreeën. Hebreeën 4 laat zien, dat zelfs het 'beloofde land' nooit het land van rust zal zijn, zolang het volk geestelijk niet in de rust van de HERE Zelf is ingegaan. Vers 8 van dit hoofdstuk zegt: "Want indien Jozua hen in de rust gebracht had, zou Hij niet (meer) over een andere, latere dag gesproken hebben". De rust van het land Kanaän was niet de rust van God. Dat bleek meteen al tijdens het begin van het verblijf van het volk in Kanaän.
Toch blijft de belofte bestaan: "Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God" (Hebr. 4:9). Daaraan zullen allen uit Israël deel krijgen, die leven voor of na de huidige heilsperiode van de gemeente en in geloof treden in de voetsporen van Abraham. Het gaat daarbij om degenen, die niet alleen naar het vlees, maar juist ook naar de Geest nageslacht waren en zullen zijn van 'de vader aller gelovigen'. Ook voor hen is er een beter, dat is een hemels vaderland. God heeft hen een stad bereid, waarvan Hij Zelf de Ontwerper en Bouwmeester is (Hebr. 11:16 en 10).
Israël mist nog altijd de rust van het beloofde land. Over de hele wereld leven Joodse mensen, waar zij in meer of mindere mate als vreemdelingen vertoeven. Want eigenlijk horen ze er niet thuis. Ook in het land, dat voor hen toch in de eerste plaats in aanmerking komt om te wonen, is de rust ver te zoeken. Deze toestand van onvrede wordt pas werkelijk opgeheven als het volk na, een tijd van verdrukking, de Verlosser aanroept. Dan wordt Degene van Wie Samgar een beeld was gezonden. Ook Hij verkeerde destijds als vreemdeling op aarde: "De vossen hebben holen en de vogelen des hemels hebben nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen" (Matt. 8:20).
Debora en Barak - Richteren 4:1-5:31
Bij het vierde richterschap zijn twee richters betrokken: Debora en Barak. Hun geschiedenis begint met de woorden: "Nadat Ehud gestorven was, deden de Israëlieten opnieuw wat kwaad is in de ogen des HEREN" (Richt. 4:1). De HERE gaf hen over in de macht van Jabin, een wrede heerser, die de Israëlieten twintig jaar verdrukte. "En de Israëlieten riepen tot de HERE ..."
Debora
Debora was profetes. Zij richtte Israël, door zitting te houden onder de Deborapalm. Haar man wordt met name genoemd (Lappidot), wat ons erop wijst, dat zij wel onder mannelijk gezag staat. De naam Lappidot wil zoveel zeggen als lampen. In het Hebreeuws is het nog immer een uitdrukking: een vrouw van Lappidot, dat wil zeggen: een energieke vrouw. Wij zouden zeggen: een kenau. In het Hebreeuws wordt het echter wel in positieve zin bedoeld.
Debora betekent: honingbij. Bijen produceren honing. In 'Deborah' is ook het Hebreeuwse 'dabar' (= woord) terug te vinden. Dat wat de honingbij voortbrengt, wordt in de Bijbel vaak gezien als beeld van het Woord van God.
Psalm 119 zegt: "Hoe aangenaam zijn Uw redenen voor mijn verhemelte, meer dan honig voor mijn mond" (vs. 103; vgl. Ps. 19:10 en 11). Vergelijk ook de geschiedenis van Jonatan (1 Sam. 14:29) eens met Efeziërs 1:18, waar Paulus spreekt over het feit dat wij door de geest van wijsheid en openbaring verlichte ogen ontvangen en daarmee meer zicht op Gods Woord en plan. Ook het manna had de smaak van een honingkoek (Exod. 16:31) en wees op het Woord van God (Deut. 8:3 en Matt. 4:4). Zoals gezegd is 'honing' een beeld van het Woord van God, maar in het bijzonder van één kenmerk van dat Woord en wel: 'de zware dingen'. Hierbij moet in het bijzonder gedacht worden aan de oordeelsaankondigingen van de HERE. De Here vraagt ons om ook die delen van Zijn Woord te lezen, die niet altijd even gemakkelijk zijn. Vergelijk ook Spreuken 24:13; 25:16 en 25:27.
Barak
De richter, waarmee Debora samen optrad, heette Barak. Barak betekent bliksemflits. In de Bijbel komen bliksemflitsen veelal voor in verband met de openbaring van God. Denk aan de verschijning van de HERE op de Sinaï (Exod. 19:16). Ook in het boek Openbaring wordt ervan gesproken (hfdst. 11:19). In dit laatste bijbelboek gaat het om de openbaring van God in Christus. Deze openbaring is tevens het onderwerp, waarvan de Here Zelf sprak in de rede over de laatste dingen, die we onder andere opgetekend vinden in Matteüs 24. In dit hoofdstuk lezen we in vers 27 over de wederkomst van de Here Jezus Christus: "Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn".
Zó komt Hij! Zoals de bliksem flitst: van het oosten naar het westen, zó is de komst van de Heer. Doorgaans flitst de bliksem van boven naar beneden. Maar in een bepaalde zin kun je dat ook omschrijven als van het oosten naar het westen! Daarbij moet in eerste instantie niet gedacht worden aan het oosten, zoals we dat op de rechterzijde van de landkaart vinden, maar aan het oosten als de woonplaats van God. Het westen is deze aarde. 'De hemel is de troon van God en de aarde is voetbank Zijner voeten', zegt het Oude Testament. En die hemel ligt in het oosten! Psalm 68:34 spreekt daarvan: "Hem, Die door de aloude hemel der hemelen rijdt". De Statenvertaling heeft hier: "de hemel der hemelen, die van ouds is". Het woord "aloude" (N.B.G.-vertaling) of '"van ouds" (Statenvertaling) is de vertaling van het Hebreeuwse kédèm. Dit wordt in de Bijbel over het algemeen vertaald met: het oosten. Dit woord vereenzelvigt de betekenis van 'oosten' met 'aloude' (datgene wat er al was voordat er sprake was van een schepping). De hemel der hemelen is de woonplaats van God en die is er van ouds, oftewel: die is in het Oosten. In dit ontoegankelijk licht (1 Tim. 6:16) woont God. Het is een plaats, die buiten de schepping valt; dat wil zeggen: een plaats, die niet geschapen is (vgl. "de ganse schepping onder de hemel" (Kol. 1:23b). Vanuit die hemel verschijnt de Zoon des mensen bij Zijn openbaring!
Zoals het oosten spreekt van de woonplaats van God, zo spreekt het westen van de wereld en van de duisternis, waarin deze wereld zich bevindt (vgl. Gal. 1:4; Fil. 2:15 en Kol. 1:13). Jona ging in zijn ongehoorzaamheid - geestelijk gezien - weg van het aangezicht des HEREN (Jona 1:3). Letterlijk ging hij richting ... het westen. En daar gebeurde het allemaal. Daar werd hij in de zee geworpen en was hij drie dagen en drie nachten onzichtbaar. Hoe wààr blijken de woorden van de Here te zijn, wanneer Hij de geschiedenis van Jona op Zichzelf betrekt (Matt. 12:40 en 41). Hij ging weg van het aangezicht des HEREN naar de duisternis van deze wereld (Joh. 1:4, 5 en 8:12). Daar was Hij drie dagen en drie nachten onttrokken aan het oog.
Toen kwam Hij in vernedering. Straks zal het teken van de Zoon des mensen aan de hemel verschijnen en komt Hij in heerlijkheid uit het oosten naar deze wereld, als een bliksemflits!
Gideon - Richteren 6:1-8:35
Na veertig jaren rust komt Israël terecht in een toestand die wordt geschetst in bewoordingen en uitdrukkingen, die tot de taal van de eindtijd behoren. Zo wordt er gesproken over "de stammen van het oosten" (vs. 3, vgl. Openb. 7:2 en 16:12); "schuilplaatsen" (vs. 2, vgl. Matt. 24:16 en Openb. 12:6); "zeven jaren" (vs. 1, vgl. Dan. 9:27), "sprinkhanen" (vs. 5, vgl. Joël 1:4 en Openb. 9:3); "hongersnood" (vs. 4, vgl. Matt. 24:7; Openb. 6:5), etc.
Al deze ellende drijft de Israëlieten er (opnieuw) toe te roepen tot de HERE (Richt. 6:7). Hierop antwoordt de HERE door Gideon als verlosser te verwekken. "Toen kwam de Engel des HEREN en zette Zich neer onder de terebint te Ofra, eigendom van de Abiëzriet Joas, terwijl diens zoon Gideon bezig was in de wijnpers tarwe uit te kloppen om die voor de Midjanieten in veiligheid te brengen" (vs. 11). Gideon was bezig in de wijnpers tarwe uit te kloppen. Natuurlijk is de wijnpers niet de aangewezen plaats om dit te doen. Het kaf kan niet goed wegwaaien. Maar Gideon moest wel: de Midianieten lagen op de loer. In deze geschiedenis is het Gideon, die als verlosser zal optreden. Wanneer Gideon bezwaar maakt tegen zijn roeping door de Here, wijst hij op zijn nederige en zwakke positie (vs. 15). Wat we bij andere richteren zien, zien we ook nu weer: in zwakheid wordt de kracht van de HERE geopenbaard.
Gideon betekent: Hij, die neerslaat, (boom)veller. Een boom is in de Bijbel een beeld van ontplooide heerlijkheid (zie ook later bij de richter Elon). Dat kan enerzijds vanuit menselijke kracht zijn, anderzijds vanuit de groei in het geloof.
De in de Bijbel voorkomende uitdrukking 'op elke groene heuvel en onder elke groene boom ontucht plegen' laat zien, dat bomen ook gezien kunnen worden als een representatie van de afgoden. De andere naam van Gideon, Jerubbaäl (zie Richt. 7:1), houdt daar verband mee. Deze naam betekent: laat Baäl strijden, twisten. Vele afgoden waren verbonden met de afgod Baäl, die juist door de volkeren, die overgebleven waren in Kanaän, werd vereerd. Israël verviel diverse malen tot verering van deze afgod (Richt. 2:11 en 3:7). Het dienen van Baäl staat model voor het dienen van (af)goden in het algemeen. De beide namen van Gideon geven ons licht op Christus, Die eenmaal de Baäls zal verwijderen uit Israël. Hosea 2 zegt: "... het zal te dien dage geschieden, luidt het Woord des HEREN, dat gij Mij noemen zult: mijn Man, en niet meer: mijn Baäl. Ja, Ik zal de namen van de Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden" (vs. 15 en 16).
De naam Jerubbaäl spreekt van de afgod, die verslagen moet worden, terwijl Gideon spreekt van de Verlosser, Die de afgoden weg zal doen; neer zal houwen, zoals men een boom omverhaalt.
De overwinning van Gideon over Midjan wordt beschreven in Richteren 7: "... en zij namen twee vorsten van Midjan gevangen, Oreb en Zeëb. Oreb doodden zij op de rots Oreb en Zeëb doodden zij in de perskuip Zeëb; en zij vervolgden Midjan; de hoofden van Oreb en Zeëb brachten zij Gideon aan de overzijde van de Jordaan" (vs. 25).
Met deze gebeurtenis eindigt de strijd tegen Midjan. Wat hier beschreven wordt, staat in de Bijbel bekend als Midjansdag. De op deze dag behaalde overwinning, wordt gezien als het werk, dat God later met betrekking tot Israël zal doen. Jesaja 10 spreekt daarvan: "En het zal te dien dage geschieden, dat de rest van Israël en wat van Jakobs huis ontkomen is, niet langer zullen steunen op hem die ze sloeg, maar in waarheid steunen zullen op de HERE, de Heilige Israëls. Een rest zal zich bekeren, de rest van Jakob, tot de sterke God" (vs. 20 en 21).
De sterke God vinden wij in Jesaja 9:5 beschreven als een heenwijzing naar Christus! Tot Hem zal Israël zich bekeren. Het volk zal gaan erkennen, dat Jezus van Nazaret, Die tweeduizend jaar geleden op aarde was, de Messias is van God, ja: de sterke God is.
Tola - Richteren 10:1 en 2
Aan de richter Tola worden slechts twee verzen gewijd. Alleen zijn naam, afkomst en duur van zijn richterschap worden vermeld. Er staat niets over de wijze, waarop hij Israël verloste. Toch wordt hij genoemd; zijn naam bepaalt ons direct bij de Here Jezus Christus, hoewel dat op het eerste gezicht niet echt voor de hand lijkt te liggen. Tola betekent namelijk: wormpje, (purper)slak.
De andere namen (en hun betekenissen) die in deze twee verzen genoemd worden, zijn:
Abimelek = mijn vader is koning
Pua = meekrap (een plant, die een rode verf-stof afgeeft)
Dodo = Zijn geliefde
Samir = doorn, scherpe punt; wacht, bewaker
Issakar = hij zal mijn loon zijn
Efraïm = dubbele vrucht(baarheid)
Deze betekenissen vormen als het ware de 'ingrediënten' van een machtig getuigenis van de Here Jezus Christus. We beperken ons echter zoveel mogelijk tot Tola. De tola is een wormpje, een slakje, dat de scharlakenrode kleurstof voortbrengt. Het is een klein beestje, dat gebruikt werd om klederen te verven. Jesaja spreekt over 'zonden als scharlaken en rood als karmozijn' (Jes. 1:18). Karmozijn is de vertaling van tola. Het zesde richterschap wordt vervuld door een richter, die - in onze taal - worm heet.
Dit woord 'tola' komen we ook in Psalm 22 - de bekende lijdenspsalm - tegen: "Maar ik ben een worm en geen man, een smaad voor de mensen en veracht door het volk" (vs. 6).
De vernedering tot de schandedood aan het kruis was de diepe weg, die de Here ging. De Here vergelijkt Zich met een minderwaardig beestje, een worm; ten diepste vernederd.
In Jesaja 1 wordt karmozijn (tola) gebruikt als omschrijving van zonden. In Psalm 22 is het de Zoon, Die tot zonde gemaakt is. 2 Korintiërs 5:21 zegt: "Hem, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem".
Met deze tekst wordt de typologische betekenis van 'tola' uitgelegd. Op het moment, dat Hij tot zonde gemaakt werd, was Hij verlaten van mensen en ... van God. De zonde staat tussen God en mensen in. De zonde is de kloof tussen God en mensen. De Zoon overbrugde die kloof en werd Zelf tot zonde gemaakt. God, de Vader, kan vanwege Zijn heiligheid geen deelhebben aan de zonde en verliet daarom Zijn Zoon, op het moment van de kruisdood. In dit alles bleef Christus ten volle vertrouwen op God (lees: geloven in God; vgl. Ps. 22:3-6 en 20). Dat vertrouwen werd beloond in de opstanding: "Gij hebt Mij geantwoord!" (Ps. 22:22b e.v.). Uit de schoot van het dodenrijk hoorde God Zijn stem (vgl. Jona 2:2). Na drie dagen en drie nachten trok de HERE Zijn leven uit de groeve omhoog (vgl. Jona 2:6b; zie ook Hand. 2:24 e.v.).
Tegenover de ene Zoon van God Die Zich vernederde tot een worm, staat Gods andere zoon, Israël (Exod. 4:22 en 23). Deze zoon zal tot de erkenning moeten komen, dat hij in zichzelf zondig is. Eerst zal het volk zich moeten zien in het licht van God. Is het eenmaal zover, dat het volk de HERE zal aanroepen, dan is Hij direkt daar om het te verlossen: "Vrees niet, gij wormpje Jakob, gij volkje Israël! Ik ben het, Die u help, luidt het Woord des HEREN, en uw Verlosser is de Heilige Israëls" (Jes. 41:14).
Jaïr - Richteren 10:3-5
Ook aan Jaïr worden slechts enkele verzen besteed. Jaïr betekent: hij zal verlichten, hij zal tonen. Zeker in de eerste betekenis is het niet moeilijk de verbinding te leggen met Christus. Johannes 1:4 en 5 zegt: "In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen". De Zoon wordt hier het Woord genoemd. In Johannes 1:9 zien we de betekenis van Jaïr bijna letterlijk terug: "Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld".
Bij Barak kwam reeds naar voren, dat de Here vanuit het ontoegankelijke licht naar de duisternis van deze wereld kwam. Johannes geeft de reden daarvan: om ieder mens te verlichten.
Volgens 2 Korintiërs 4:6 wordt de heerlijkheid Gods zichtbaar in het aangezicht van Christus: "... de God, Die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid in het aangezicht van Christus". Hij, Die Schepper is van hemelen en aarde, heeft ons verlicht in een wereld, waarin de god dezer eeuw het nog voor het zeggen heeft. Hij heeft de overleggingen van ongelovigen met blindheid geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontdekken van het evangelie der heerlijkheid van Christus Jezus (vs. 4). Als gelovigen mochten we uit de rijkdom van Gods genade komen tot die heerlijkheid, tot dat licht.
In de Efezebrief zegt Paulus: "thans zijt gij licht in de Here" (hfdst. 5:8). Vanuit de Kolossenzenbrief kunnen we daar nog aan toevoegen, dat wij door de Vader toebereid zijn voor het erfdeel der heiligen in het licht (hfdst. 1:12). Dezelfde apostel wijst er in zijn bediening op, dat dit licht het ontoegankelijke licht is dat door God bewoond wordt; waar Christus is ... en wij met Hem!
Natuurlijk gaat het bij de richteren om het handelen van God met Israël. Als volk zal Israël eens delen in het licht van de Here. Matteüs zegt met betrekking tot de Here Jezus: "... het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien ..." (Matt. 4:16), waarmee hij woorden aanhaalt van de profeet Jesaja (Jes. 9:1). Woorden, die uitmonden in die heerlijke bekendmaking over de Heer: "Een Kind is ons geboren en een Zoon is ons gegeven" (Jes. 9:5). De redding van het volk zal de basis zijn, op grond waarvan zij de grote daden Gods zal verkondigen als het zendingsvolk bij uitstek (1 Pet. 2:9b). Zo komt de HERE tot Zijn doel in alle dingen. Hij zal verlichten. Hij zal tonen Wie Hij is en hoe groot Zijn liefde en genade zijn.
Jefta - Richteren 10:6-12:7
Jefta's afkomst was er niet één om nou direct trots op te zijn. Hij was een door Gilead verwekte zoon van een hoer. Israël onder het oude verbond wordt door de HERE gezien als een ontuchtige vrouw. De profeet Hosea moest in zijn leven illustreren hoe de geestelijke verhouding tussen God en Zijn volk was. Daartoe kreeg hij van de HERE de opdracht om een ontuchtige vrouw te nemen, "want het land wendt zich in schandelijke ontucht van de HERE af" (Hos. 1:2). Later staat er dat hij een vrouw moet beminnen, die overspel pleegt, "gelijk de HERE de Israëlieten bemint, die zich tot andere goden wenden" (hfdst. 3:1).
Het zijn opdrachten waarbij wij ons wellicht afvragen hoe het mogelijk is dat de HERE iets dergelijks vraagt van de profeet? Toch was de hierdoor ontstane situatie een realistisch beeld van God en Zijn volk!
De naam Jefta betekent: opening, of ook: hij opent. Dit spreekt van de open weg naar God; een weg, die geopend wordt door de Here Zelf. Hij is de Weg en de Waarheid en het Leven. Hij is de Weg naar het vaderhuis (Joh. 14:1-6), een benaming, die betrekking heeft op het heiligdom, dat in Jeruzalem zal worden opgericht (vgl. Joh. 2:16).
Israël wordt in de Bijbel ook vergeleken met schapen. In Johannes 10 lezen we die bekende woorden van de Here: "Ik ben de goede Herder" (vs. 11 en 14). Voor de herder - niet voor dieven en rovers - doet de deurwachter open. De herder roept vervolgens "zijn eigen schapen bij name en voert ze naar buiten" (vs. 3). Even later zegt de Here: "Ik ben de deur der schapen (... ) als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden" (vs. 7-9). Het volk zal eenmaal onder de herdersstaf van de Here doorgaan en behouden worden. Hij zal Zijn kudde verzamelen; en wel: in de woestijn; zie ook: "Ik zal hen bijeenbrengen als schapen in een kooi, als een kudde in het midden der weide. Het zal er gonzen van mensen" (Micha 2:12b). Daarna zal de Here voorop gaan om, zoals Jozua onder het oude verbond, het land in bezit te nemen. Zacharia 14 zegt immers, dat de HERE opnieuw zal uittrekken, zoals Hij vroeger streed ten dage van de krijg. Die dagen van de krijg zien we in de geschiedenis van Jozua (vgl. Joz. 23:3) en wordt in Richteren 2:7 omschreven als het 'grote werk' van de HERE voor Israël. In de toekomst zal Hij in eigen Persoon het land in bezit nemen, onder een nieuw verbond. Als de Doorbreker, als de Koning, baant de HERE dan de weg voor Zijn volk en leidt Hij het in het land om de verwoeste steden opnieuw te bevolken (Micha 2:13 en Ezech. 36:37 en 38).
Niet alleen in letterlijke, maar ook in geestelijke zin opent Christus Zelf de weg. Zolang Israël in eigen kracht de werken der wet probeert uit te voeren, komt zij aan de genade niet toe. Vertrouwt zij zich echter toe aan die genade, dan is het de Here, Die verlossen zal, door de weg te openen. Hierin ligt een voorbeeld voor elk mens.
Ibsan - Richteren 12:8-10
Ibsan is de eerste richter van een reeks van drie, waar opnieuw weinig woorden aan gewijd worden. Hij richtte Israël zeven jaar. De betekenis van de naam Ibsan is waarschijnlijk: werk, arbeid; maar ook: barenswee, barensnood.
Ibsan kwam uit Betlehem (Richt. 12:8), de plaats waar onze Heiland geboren werd. De eerste maal, dat Betlehem in de Bijbel voorkomt, is Genesis 35:19. In dit hoofdstuk gaat het in vers 16-29 over de dood van Rachel en Isaak. De dood van Rachel vindt plaats op de weg van Betel (= huis Gods) naar 'Efrat, dat is Betlehem' (vs. 19). De omstandigheden, waaronder Rachel stierf, hebben alles te maken met de barensnood, waarin zij verkeerde. Rachel baarde en had een moeilijke bevalling. "En terwijl zij die moeilijke bevalling had, zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet, ook ditmaal hebt gij een zoon" (vs. 17). Rachel besteedde haar laatste adem aan de naam die zij haar zoon gaf: Ben-Oni. Hoe begrijpelijk! Want deze naam betekent: zoon van mijn ondergang / ongeluk.
Maar zijn vader Isaak noemt hem: Ben-Jamin (vs. 18). Is dat niet onbegrijpelijk? Terwijl zijn vrouw sterft, noemt hij zijn zoon: zoon van mijn rechterhand of zoon van mijn voorspoed! Vanuit de typologie kunnen we echter iets meer leren verstaan van de reden dat aan Ben-Oni onmiddellijk de naam Benjamin wordt gegeven.
Eerder in dit artikel staat bij Ehud al iets over 'Benjamin'. Ehud was een Benjaminiet, die linkshandig was: zwakheid en kracht in één persoon verenigd. In zekere zin geldt hetzelfde voor Ben-Oni / Benjamin. Enerzijds was hij, wat zijn moeder betreft, de zoon van de smart. Anderzijds, wat zijn vader betreft, de zoon van mijn rechterhand.
Het maken van de stap naar die andere Zoon, Die ook in Betlehem (= broodhuis) geboren werd, is niet moeilijk. Hij, Die het brood des levens is (Joh. 6:35), werd in het broodhuis geboren. In Genesis 35 wijst Isaak er als het ware op, dat we vooral moeten zien op de zoon als de Benjamin. Voor ons ligt daar een les in: niet alleen maar blijven stilstaan bij de Here Jezus in Zijn vernedering. Sommigen kennen - en dat is op zich niet verkeerd! - de evangeliën bij wijze van spreken uit het hoofd. De praktische uitwerking daarvan voor het geloofsleven is dan vaak: doen zoals de Here deed. Let er echter op, dat de Here naar deze wereld kwam om te lijden als de Man van smarten; bovendien kwam Hij om de wet te vervullen. Bijna in navolging van Isaak zouden we kunnen zeggen: probeer de Here eens te zien in Zijn tegenwoordige hoedanigheid! Als Zoon, Die gezeten is ter rechterzijde Gods. Zie op Zijn positie in heerlijkheid, waarin wij als leden van Zijn Lichaam delen. Hij is niet de Man van smarten nu ... Hij is als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de Gemeente, die Zijn Lichaam is (Efe. 1:22 en 23).
Paulus zegt in 2 Korintiërs 5 al: "Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer" (vs. 16b). Het is beslist niet Gods bedoeling dat wij niet verder kijken dan de tijd, die met de Kruisdood van onze Heiland is afgesloten. We leven inmiddels na Zijn dood, opstanding en hemelvaart!
In de geschiedenis van Genesis 35 zitten lijnen, die zich vooral uitstrekken naar Gods heilshandelen met Israël. Rachel betekent: ooi (een vrouwelijk schaap), waarmee gewezen wordt op het volk van Israël. Dat wat een schaap voortbrengt, is een lam! Zo wordt de Here genoemd: het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt (Joh. 1:29)! Hij nam de zonde der wereld weg op het moment, dat Hij tot zonde gemaakt werd, ofwel: op het moment, dat Hij stierf. Op dat moment stierf ook Israël, zoals Rachel stierf en zij alleen nog kon uitbrengen: zoon van mijn smart. Paulus zegt in Romeinen 7 tot gelovigen uit het Joodse volk: "Bijgevolg, mijn broeders, zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus (vgl. Ben-Oni) om het eigendom te worden van een Ander, van Hem, Die uit de doden opgewekt is (vgl. Benjamin)" (vs. 4). Met het sterven van de Here, stierf Israël en is zij tot op heden dood voor de wet; het eerste, oude (huwelijks)verbond tussen de HERE en Zijn volk.
Om deel te krijgen aan het nieuwe (huwelijks)verbond tussen God en Zijn volk, ofwel: om eigendom te worden van die Ander, zal eerst de weg gegaan moeten worden van dood en opstanding: wedergeboorte.
Elon - Richteren 12:11 en 12
Slechts twee verzen beschrijven Elon. Deze richter voerde zijn taak uit over een periode van tien jaar. Elon betekent: (prachtige) eik. Het woord is verwant aan elah, terebint. Onder Gideon is reeds opgemerkt, dat bomen onder meer spreken van heerlijkheid. Denk ook aan de droom van Nebukadnessar (Dan. 4; het woord, dat daar vertaald wordt met 'boom', is verwant aan 'eik'). Wat is een eik, die als een reus verrijst in het open veld, imposant. Daar straalt macht en overlevingskracht vanuit. Bomen laten iets zien van een bepaalde ontplooiing. Wanneer de stamboom van mensen op een groot vel wordt weergegeven, krijgt het als vanzelf de vorm van een boom. Onderaan begint het met twee of enkele grondleggers van het betreffende geslacht en hoe meer men naar boven kijkt, hoe meer vertakkingen er zijn. Het geslacht leeft voort in vele takken en zijtakken van de familie; het is tot ontwikkeling gekomen.
Het woord elon wordt in onze vertalingen op diverse plaatsen vertaald met eik. De eerste maal dat dit gebeurt, is Genesis 35:8; Debora, de voedster van Rebekka, wordt onder een eik begraven.
Eiken komen in de Bijbel ook naar voren als symbool voor afgoden, maar ook als omschrijving van de tegenstanders van God; denk bijvoorbeeld aan de uitdrukking 'eiken van Basan'. Verder wordt het volk Israël vergeleken met een eik. In Jesaja 6, het hoofdstuk waarin de roeping van Jesaja beschreven wordt, klinkt meteen de bereidheid van deze profeet om zich door de HERE te laten gebruiken. Hij krijgt de opdracht tot het volk te prediken. Daarbij stelt Jesaja de vraag: "Hoelang, Here?" (vs. 11). Hoelang zal het hart van het volk vet zijn en de oren doof voor de prediking en de ogen blind voor het heil van de Heer? Paulus komt aan het einde van Handelingen 28 op ditzelfde terecht, na zijn bespreking met de 'voormannen der Joden' te Rome: "Terecht heeft de Heilige Geest door de profeet Jesaja tot uw vaderen gesproken ..." (vs. 25), waarna Paulus Jesaja 6:10 aanhaalt. De situatie aan het einde van Handelingen 28 is ook nu nog niet wezenlijk veranderd. Daar komt pas een ommekeer in op het moment, dat de beschrijving in Jesaja 6:11 en 12 een feit is: als er geen inwoners meer zullen zijn in het land en geen mensen meer zullen zijn in de steden en de huizen. Er wordt zelfs gezegd, dat de HERE de mensen ver verwijderen zal. Wanneer de HERE Zich zal openbaren als de Verlosser, de Richter, zal Hij de gelovigen uit het land, uit Jeruzalem, redden en hen laten vluchten in de richting van de woestijn (Zach. 14:4, 5). Daar, buiten het land zal Hij Zich aan Zijn volk verbinden om als de Leider daarvan terug te keren naar het land.
Maar voor het zover is, is er nog een diepe weg voor Israël te gaan. Jesaja 6 vervolgt: "Is daarin (in het verlaten land) nog een tiende deel, dan zal dit weer verwoest worden. Evenals van een terebint en een eik na het vellen een tronk overblijft, zo zal zijn tronk een heilig zaad zijn" (vs. 13).
Jesaja 2 laat zien, dat op het moment waarop de HERE Zich openbaart, namelijk op de dag des HEREN, Zijn tegenstanders voor Hem moeten wijken: "Er is een dag van de HERE der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde; tegen alle trotse en hoge ceders en alle eiken van Basan ( ... ) en de HERE alleen is te dien dage verheven" (vs. 12, 13, 17; vgl. ook Amos 2:9). Wat overblijft, is een heilig zaad, een afgezonderd zaad, verbonden aan Hem, Die zal oprijzen als een prachtige eik, Elon.
Vergelijk Psalm 1: "Want Hij is als een boom, geplant aan waterstromen, Die Zijn vrucht geeft op Zijn tijd, Welks loof niet verwelkt; al wat Hij onderneemt, gelukt" (vs. 3)". Christus is de Man, Die in vernedering wandelde; daarbij niet de weg der zondaars volgde maar de wet des HEREN overpeinsde, bij dag en bij nacht en die wet zelfs volbracht. Hij stierf, Hij liet Zichzelf vellen, maar zal straks geopenbaard worden als de Boomveller (Gideon) en anderzijds als de (prachtige) Eik.
Abdon - Richteren 12:13-15
De naam van de richter Abdon geeft bijna het tegenovergestelde aan van het beeld, dat we in Elon zien. Abdon betekent slavernij, dienstbaarheid. Het Hebreeuwse woord voor knecht is obèd. 'Abdon' is daaraan verwant.
De naam van deze richter bepaalt ons opnieuw bij de Here Jezus. Hij was de 'lijdende' Knecht des HEREN. Tegelijk denken we ook aan het volk Israël.
Vele benamingen en uitdrukkingen, die op de Here Jezus Christus betrekking hebben, worden in de Bijbel ook van toepassing gebracht op Israël. Zo is Christus de Zoon van God, terwijl ook Israël zo genoemd wordt (Exod. 4:22). In de beloften aan Abraham wordt telkens over het 'nageslacht' gesproken (zie bijv. Gen. 12:7), waarin de belofte verwezenlijkt zal worden. Paulus zegt hiervan in Galaten 3: "Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus" (vs. 16). Toch wordt met 'nageslacht' ook bedoeld: dat deel van het volk, dat in hetzelfde geloof als Abraham wandelt. Vleselijke afkomst alleen is niet voldoende (vgl. Joh. 8:33 en 37). De Here zegt tot de Joden: "Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham" (Joh. 8:39). Zij, die Abraham daadwerkelijk in het geloof, volgen zijn het voorwerp van de ontferming van de Here. De Hebreeënbrief zegt in hfdst. 2: "... Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij (het andere 'Zaad' van Abraham) in alle opzichten aan Zijn broeders gelijk worden ..." (vs. 16 en 17a).
De boodschap van Gods Woord voor Zijn volk is daarmee feitelijk: Wil je als zoon van Mij gezien worden, dan moet je verbonden zijn aan Mijn Zoon. Wil je - als nageslacht - delen in de belofte van Abraham, dan moet je verbonden zijn aan hét nageslacht, Christus Zelf.
Ook voor de dienstbaarheid en in meer algemene zin het knechtschap geldt dat dit op de Here betrekking kan hebben, maar ook op Israël. Enkele schriftplaatsen, waarin dit laatste naar voren komt, zijn Jesaja 41:8 en 9; 43:10; 45:4 en Jeremia 30:10 en 46:27.
Daarnaast zijn er natuurlijk in het boek Jesaja de bekende profetiëen aangaande de 'Knecht des HEREN' (hfdst. 42:1-7; 49:1-7; 50:4-11en 52:13-53:12). De Here kwam als mens naar deze wereld om te lijden en te sterven. In deze lijdensprofetieën vinden we veel terug van de gezindheid, waarin de Here dat deed. In het Marcusevangelie staat: "Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen" (hfdst. 10:45). Dit dienen wordt in Jesaja omschreven: Hij verhief Zijn stem niet (Jes. 42:2); Hij was niet weerspannig (Jes. 50:5); Hij gaf Zijn rug aan wie sloegen, Zijn wangen aan wie Hem de baard uittrokken; Hij verborg Zijn gezicht niet voor smadelijk speeksel (Jes. 50:6); Hij had gestalte, noch luister (Jes. 53:2); Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten (Jes. 53:3); Hij werd mishandeld, Hij liet Zich verdrukken (Jes. 53:7). Hij heeft Zijn leven uitgegoten in de dood ... (Jes. 53:12).
Die diepe weg in vernedering ging Hij om de ongerechtigheden van Israël te verzoenen en zo de weg te openen naar het nieuwe verbond. Maar Hij ging die weg echter ook om ons te laten delen in het nieuwe leven.
In dit alles bleef de Here vertrouwen: Hij maakte Zijn gelaat als een keisteen, omdat Hij wist, dat Hij niet beschaamd zou worden. Het is dat geloof en die Persoon, waarmee elk mens, maar ook Israël als volk zich moet vereenzelvigen om deel te krijgen aan de verlossing, want eenmaal zal het zover zijn. Jesaja zegt: "De HERE heeft Zijn knecht Jakob verlost. Zij leden geen dorst, toen Hij hen door de woestijnen leidde; Hij deed voor hen water uit de rots stromen; Hij toch spleet de rots, zodat het water vloeide" (hfdst. 48:20, 21; zie ook Jer. 30:10). Wat een heilrijk vooruitzicht voor het volk; een toekomst die werkelijkheid wordt zodra het zich verbindt aan de Here Jezus door in het geloof te delen in Zijn dood en opstanding. Vervolgens zal dat heilige zaad door de Here gebruikt gaan worden om als dienstknechten van de Here, of eigenlijk: 'als de Knecht des HEREN', dienstbaar te zijn aan God. De apostel Paulus was gedurende zijn bediening, gedurende de Handelingenperiode, een type van hen. In die tijd past hij zelfs één van de profetieën over de Knecht des HEREN op zichzelf toe (vgl. Jes. 49:6 met Hand. 13:47). In hetzelfde vuur en met dezelfde gedrevenheid, waarmee deze apostel het evangelie verkondigde, zal Israël dat straks doen tot aan de einden der aarde, waarbij de volken tot discipelschap gebracht zullen worden.
Simson - Richteren 13:1-16:23
Het optreden en de geschiedenis van Simson spreken voor velen tot de verbeelding. Zijn verwekking en roeping vinden plaats nadat de Israëlieten (opnieuw) deden wat kwaad was in de ogen des HEREN. Reeds vanaf (eigenlijk zelfs: vóór) de moederschoot had de HERE Simson op het oog. De aankondiging van zijn geboorte aan de vrouw van Manoach vinden we in Richteren 13:2 e.v.: "Zie, gij zijt onvruchtbaar en baart niet, maar gij zult zwanger worden en een zoon baren" (vs. 3). De laatste woorden worden letterlijk zo herhaald tegen Maria (Luc. 1:31). Vervolgens zegt de Here, dat de jongen een Nazireeër zou zijn (vs. 5; zie Num. 6 voor de wet op het Nazireeërschap). Ook in de Here Jezus worden deze woorden vervuld (Matt. 2:23)! Kortom: er zijn overeenkomsten tussen Simson en Christus. Zelfs in zijn sterven (vgl. Richt. 16:30 met 2 Kor. 5:15)!
De naam Simson betekent: als de zon, schitterende zon. Wat een tegenstelling met de naam van de voorgaande richter, want in deze naam komt juist de heerlijkheid van Christus naar voren.
Het lied van Debora en Barak eindigt met: "Zo zullen omkomen al uw vijanden, o HERE! Maar die Hem liefhebben zijn als de opgaande zon in haar kracht ..." (Richt. 5:31). Voor hen, Die Hem liefhebben, kan het uiteindelijk alleen maar goed gaan, mooier, schitterender worden (vgl. Rom. 8:28). Zij worden verlicht door de HERE Zelf. Hij verlicht (Jaïr). Hij is de Bron van het licht, de afstraling van de heerlijkheid (Hebr. 1:3) en tegelijkertijd de heerlijkheid zelf. De Here is de schitterende zon, de Zon der gerechtigheid (vgl. Mal. 4:2).
In Psalm 84 staat: "Want de HERE God is een zon en schild, de HERE geeft genade en ere; het goede onthoudt Hij niet aan hen die onberispelijk wandelen. HERE der heerscharen, welzalig de mens die op U vertrouwt" (vs. 12 en 13).
Het boek Openbaring begint met een beschrijving van de verheerlijkte Heer. Eerst wordt Johannes in vervoering des Geestes in de Dag des Heren gebracht (Openb. 1:10). Daar hoort hij achter zich een stem als van een bazuin. Johannes wilde deze stem zien en zag ... de Here Jezus Christus in Zijn heerlijkheid (vs. 13-16), de Richter of de Rechter in hoogst eigen Persoon; Dezelfde, Die eens Zijn leven aflegde. De beschrijving van de verheerlijkte Heer eindigt met: "... en Zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht".
Johannes had de Here al eens gezien, jaren vóór het moment, waarover hij schrijft in Openbaring 1. Op de berg der verheerlijking veranderde de menselijke gedaante van de Here voor zijn ogen en straalde Zijn gelaat gelijk de zon en werden Zijn klederen wit (Matt. 17:2). Toen al liet de Here iets zien van Zijn werkelijke hoedanigheid. Hij, Die Zich tot een mens vernederd had, was in werkelijkheid de Zoon van de rechterhand! Met dat beeld eindigt de Schrift.
Met die gedachte eindigt ook de beschrijving van het boek Richteren: Simson, schitterende zon.
Dit artikel is gebaseerd op de Morgenroodbrochure Bijbelstudies uit Richteren (ISBN 90-6694-207-X). Verder is nog het boekje Jefta verkrijgbaar (ISBN 90-6694-218-5).