Oordeel
Mozes stelt de geestelijke leider Aäron aansprakelijk, dat hij een zo zware schuld over het volk gebracht heeft (Ex. 32:21). Ook de Here Jezus zal de geestelijke leiding, de Farizeeën en wetgeleerden, de les lezen. Een les en waarschuwing voor geestelijke leiders, om niet af te wijken van wat God gezegd heeft. Mozes ziet dat het volk teugelloos is, de leiding functioneert niet. In het boek Exodus zien we Aäron ook niet meer optreden. We lezen verder alleen van Mozes. Hij gaat optreden, hij gaat het volk tuchtigen. Hij ging in de poort van de legerplaats staan, en zei: “Wie is voor de HERE? Die kome tot mij!” En vervolgens staat er: en tot hem verzamelden zich al de Levieten” (Ex. 32:26). Dan volgt het oordeel van God, voor het huis van God, Israël. De Levieten moesten het zwaard aangorden en door de legerplaats heen en weer gaan, en hun broeder, verwant, of naaste doden. Zij deden dit en er vielen ongeveer drieduizend man. Dan zegt Mozes (Ex. 32:29): “Weest heden de HERE gewijd – want ieder was tegen zijn zoon en tegen zijn broeder – en wel om heden een zegen over u te brengen.” Er is kennelijk grote onenigheid en strijd onder het volk. De Christenheid van nu vertoont hetzelfde beeld. En straks zal het met Israël weer zo zijn.
De volgende dag gaat Mozes opnieuw naar God, om misschien verzoening voor de zonde van het volk te bewerken. Hij zegt tot God, na belijdenis van de zonde: “Maar nu, vergeef toch hun zonde – en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt”(vs. 32). God delgt Mozes niet uit. Hij zegt: “Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit Mijn boek delgen” (vs.33). Bij de sluiting van het Nieuwe Verbond wordt het zondeprobleem wel opgelost: De Middelaar Zelf wordt gedood, tot een verzoening voor de gehele wereld, niemand uitgezonderd. De vraag is alleen of wij deze genade willen aanvaarden.
Het is goed om tot ons door laten dringen wat hier gebeurd is: God wilde Zijn volk bijeenvergaderen, bij Zichzelf, en het is niet gelukt. Meer dan duizend jaren later spreekt God door Zijn Zoon: “Hoe vaak heb Ik u bijeen willen vergaderen maar gij hebt niet gewild.” Mozes zei het al: het volk kan niet naderen. Hij heeft het nog geprobeerd, maar het volk bleef van verre staan. Dramatische gebeurtenissen! De gesteldheid van het volk was ziende blind, en horende doof. Van de leidslieden wordt gezegd: Zij aanschouwden God, en zij aten en dronken; met andere woorden: zij gingen over tot de orde van de dag. Het faillissement van Zijn uitverkoren volk. Al bij het begin. Maar God is doorgegaan met dat volk. Hij levert een aaneenschakeling van bewijzen van genade, zoals we ook verder zullen zien.
Straks zullen we ook zien dat Zijn volk in déze tijd, de gemeente die Zijn lichaam is, weinig voor Israël onderdoet.
Voorzieningen na de afwijzing
Mozes krijgt vervolgens de opdracht: “Maar ga nu heen, leid het volk naar de plaats waarvan Ik u gesproken heb; zie, Mijn engel zal voor u uitgaan, maar ten dage van Mijn bezoeking zal Ik aan hen hun zonden bezoeken” (vs. 34). In Exodus 33:3b zegt God bovendien: “Want Ik zal in uw midden niet optrekken, daar gij een hardnekkig volk zijt, opdat Ik u niet onderweg vertere.”
Dit sloeg in, en het volk treurde, en niemand deed zijn sieraad aan. God zegt dan tot Mozes: “Nu dan, doe uw sieraad af, dan zal Ik zien, wat Ik u doen zal” (vs. 5).
Dan gebeurt er iets heel bijzonders, juist ook als schaduwbeeld van wat er bij de sluiting van het Nieuwe Verbond zou gaan gebeuren. In Exodus 33:7 lezen we: “Mozes nu nam een tent en spande haar voor zich uit buiten de legerplaats, ver van de legerplaats, en noemde haar tent der samenkomst. Ieder, die de HERE zocht, ging uit naar de tent der samenkomst, die buiten de legerplaats was.” Mozes maakte gebruik van deze tent der samenkomst als middelaar, maar ook elke individuele Israëliet kon daar naar toe gaan. Zodra Mozes in de tent kwam, daalde de wolkkolom neer, en bleef staan aan de ingang van de tent, en God sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend. Daarna keerde Mozes weer terug naar de legerplaats. In vers 11b staat dan iets heel bijzonders: “Maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jongeman, week niet uit de tent.” Hij woonde als het ware in de tent der samenkomst. Is dit geen prachtig beeld van de situatie in de Handelingentijd, en ook nu, waarin Christus, van wie Jozua een type is, woont in de hemel der hemelen, de woonplaats van God, de nieuwe ´tent der samenkomst´? Geen tijdelijke tent echter, maar een blijvend gebouw.
Hoe kon Mozes dit doen? Het antwoord op deze vraag is gelegen in het feit dat het bloed van het Verbond aangewezen is, gevloeid heeft, voor de zonden van het volk. De bevestiging hiervan vinden we in de parallel bij de sluiting van het Nieuwe Verbond: toen het ware bloed van het Verbond gevloeid had, van het Lam van God. Hier staan we op heilige grond. Dit is de meest ingrijpende gebeurtenis in de gehele geschiedenis van de mensheid. HET bewijs van de genade van God. Ook de heerlijkheid van God. Toen dit bloed gevloeid had, scheurde het voorhangsel in de tempel. Dit voorhangsel sloot het Heilige der Heiligen af: een afbeelding van de woonplaats van God. Dit is de opening van de tent der samenkomst bij de sluiting van het Nieuwe Verbond, zie Hebreeën 9:11 en 12: “Maar Christus, opgetreden als Hogepriester der goederen, die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met Zijn Eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.”
Wie hadden er toegang? Het Oude Verbond heeft God gesloten met Zijn uitverkoren volk. Bij de sluiting van het Nieuwe Verbond is dat niet anders. Dus ook bij de sluiting van het Nieuwe Verbond vinden we de fase, waarbij de toegang tot de ´tent der samenkomst´ ontsloten wordt voor de individuele Israëliet. Hebreeën is het boek waarin het Nieuwe Verbond wordt verklaard in vergelijking met en als vervanging van het Oude Verbond. Hebreeën 3:1 schrijft: “Daarom, heilige broeders, deelgenoten van de hemelse roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester van onze belijdenis, Jezus.” Deze tekst sluit aan op de voorgaande woorden, en in het vervolg wordt de persoonlijke oproep verder uitgewerkt: “Indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.” Zie ook Hebreeën 9:15,24-26, en 10:19-22. De laatste verzen worden hierna geciteerd: “Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, Zijn vlees, en wij een grote Priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid van het geloof, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water.” Zie ook 1 Thessalonicenzen 4:17. Dit alles is in lijn met wat er geschreven staat in Daniël 9:24, en Mattheüs 1:21.
Tot de gelovige Israëliet wordt gezegd: “Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, [tot het einde onverwrikt] vasthouden” (Hebr. 3:6b).
De huidige tussentijd
Als het voorgaande dan alleen van toepassing is op Israël (en Jodengenoten), ook bij de sluiting van het Nieuwe Verbond, wanneer zijn wij als heidenen dan aan bod gekomen?
De bedoeling was dat gans Israël tot bekering zou komen, en daardoor tot behoud, door het geloof in hun Verlosser. Dit was het doel van de prediking van de apostelen in Handelingen. Dat doel is niet bereikt aan het einde van de Handelingenperiode, en Paulus moest deze periode afsluiten. God heeft toen de sluizen van Zijn genade geopend voor de gehele wereld, buiten Israël om. Dit is gebeurd met de woorden van Paulus: “Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen!” (Hand. 28:28). Let wel: het heil van God is rechtstreeks naar de heidenen gezonden, zonder tussenkomst van Israël. Deze gebeurtenis was tot op dat moment niet door God geopenbaard, niet in de Schrift aangekondigd. God heeft tot op dat moment nooit gezegd of aangekondigd dat dit in Zijn Raad besloten lag. Integendeel, het was, zoals de Schrift zegt, tot op dat moment verborgen gebleven in God. Met de hierboven genoemde woorden van Paulus is een zeer ingrijpend nieuw element in Gods plan bekend gemaakt. Aan de bekendheid van deze boodschap schort echter nog wel het een en ander. De strikte toepassing van deze boodschap, zoals uitgewerkt in de zeven latere brieven van Paulus, is bijna totaal verdonkeremaand in het Christendom. Helaas!
De huidige periode is er tussen gekomen, als tussentijd, in de chronologie van de sluiting van het Nieuwe Verbond, in vergelijking met de sluiting van het Oude Verbond. Het begin van deze tussentijd is wat we in de serie over de rentmeesterschappen tegenkwamen als het moment waarop het rentmeesterschap van Israël afgenomen is. Op deze tussentijd komen we inhoudelijk later nog waarbij we zullen zien dat wij in Christus medeërfgenamen en medegenoten geworden zijn (Efe. 3:6). Tot ons zegt Paulus: “Ook u, die eertijds vervreemd en vijandig gezind waart blijkens uw dode werken, heeft Hij thans weder verzoend, in het lichaam van Zijn vlees, door de dood, om u heilig en onbesmet en onberispelijk voor Zich te stellen, indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat gij gehoord hebt en dat verkondigt is in de ganse schepping onder de hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben” (Kol. 1:21-23). Vergelijk Hebreeën 3:6b, waar Paulus soortgelijke woorden tot Israël spreekt.