1 Sam. 4:3b: ‘Laten wij de ark van het verbond des HEREN uit Silo halen, zodat die midden onder ons kome en ons verlosse uit de macht onzer vijanden.’
Spanningsveld
Het is in dit verband beslist geen toeval dat in hoofdstuk 4:21-22 tot tweemaal toe staat: ‘weg is de eer uit Israël’. Een betere vertaling is ‘glorie’.
De HERE heeft Israël verlaten. De centrale vraag die nu opgeroepen wordt, luidt: ´Is de HERE nu aan de afgoden onderworpen en kan Israël van zijn kant geen verlossing meer verwachten?´ In dat spanningsveld worden de hoorders en lezers van toen en nu gevoerd. In het voorgaande gedeelte is allereerst de wonderbaarlijke geboorte van Samuël beschreven, die later bij de priester Eli in dienst komt. Vervolgens de onrechtmatigheden door Eli’s zonen bedreven, de onmacht van Eli om zijn zonen tot een betere levenswandel te brengen (lett: ‘immers, de wens van de HERE was om hen te doden’- 2:25) en twee onheilsprofetieën, de eerste via een niet nader genoemde man Gods, de tweede via Samuël. Enerzijds wordt in dit gedeelte duidelijk gemaakt, dat met de profeet Samuël de geschiedenis van Israël zal voortgaan, anderzijds dat de priester Eli en zijn zonen een verschrikkelijk oordeel wacht. Dat Samuël in hoofdstuk 4:1b-7:1 geen rol speelt, is om de geschiedenis in z’n geheel te focussen op de macht en majesteit van de HERE.
Waarom?
Het verhaal begint tamelijk merkwaardig: de Israëlieten trekken tegen de Filistijnen ten strijde. De lezer zou eigenlijk het tegendeel verwachten (vgl. 1 Sam. 7:7; 13:5; 17:1; 18:30; 23:1,27; 28:1,4; 29:1,11; 31:1; 2 Sam. 5:17,22). Het gaat om een ongehoord initiatief van de kant van Israël, dat ook eindigt in een nederlaag: 4.000 Israëlieten sneuvelen. En dan volgt de eeuwenoude vraag: ‘Waarom heeft de HERE ons de nederlaag laten lijden…?’ (4:3) Hier lag het antwoord voor de hand, maar in onze levenssituaties misschien minder als wij uitroepen: ‘Waarom?’ De mens botst van nature met zijn Schepper, maar de vraag naar het waarom kan ook heel legitiem zijn, en heeft als doel ons uiteindelijk dichter tot God te brengen (vgl. bijvoorbeeld Ps. 73). God is God en bij Hem loopt niets uit de hand, hoe tegenstrijdig de omstandigheden ook mogen lijken.
Helper
Eben Haëzer (= Steen der hulpe), waar de Israëlieten zich verzamelden (4:1b) voor de oorlog, wordt ook het eindpunt (“…tot hiertoe heeft ons de HERE ons geholpen” – 7:12). Deze plaatsaanduiding wil beide episoden contrasteren: aan de ene kant een eigenmachtig optreden van de Israëlieten, aan de andere kant de overwinning door het afzweren van de afgoden, boetedoening, offers, en ingrijpen door de HERE.
Maar voor het zover is moet de eigenzinnige mens nog een grote les leren. Hoewel de oudsten van het volk best begrepen dat het de HERE was, die hen de nederlaag heeft doen lijden, komen zij niet tot de juiste oplossing uit deze crisis (nl. bekering), maar werpen zij als het ware een geheim wapen in de strijd: de ark die in het heiligdom te Silo stond.
De ark als onderdeel van de zgn. ‘heilige’ oorlog duidt de presentie van de HERE in de strijd om zijn voorbestaan aan. De duidelijkste passage hierover treft men aan in Numeri 10:33-36. Als zodanig lijkt het besluit van de oudsten om de ark uit Silo te halen juist. Maar de HERE weigert zijn volk te beschermen als het zich van Hem afkeert, dus de beslissing was onjuist. De ark is op zichzelf geen garantie voor Gods bescherming (hoevelen slaan of dragen een kruis of hebben een kruis in huis, niet slechts als symbool van hun geloof, maar ook als een teken van bescherming). Zoals de HERE het heiligdom van Silo liet verwoesten (Jer. 26:6,9; Ps. 78:60) wegens de slechtheid van het volk, zo zal Hij later Jeruzalem op dezelfde wijze behandelen (ballingschap, verwoesting door de Romeinen in 70 na Chr.). Slechts wanneer men ophoudt met het overtreden van Zijn geboden en gehoorzaam is aan Zijn Woord, zal de HERE het volk in Jeruzalem weer in vrede laten wonen.
Het geheel is een beeldend verhaal waarin aangetoond wordt dat de macht van de HERE niet van zijn heiligdom of heilige voorwerpen afhankelijk is.
Valse zekerheid
Het besluit van de oudsten is dus evenzeer onjuist als het initiatief de Filistijnen zonder de HERE aan te vallen. Hun vertrouwen op de ark is misplaatst, want hun God is evenmin gebonden aan een oorlogspalladium als aan een tempel. De lezer krijgt nog een duidelijke aanwijzing van de auteur hoe de episode zal eindigen in hoofdstuk 4, vers 4: “En daar waren de twee zonen van Eli met de ark van het verbond van God: Hofni en Pinechas.” Dit voert de lezer terug naar hoofdstuk 1:3 waar deze twee worden geïntroduceerd als de tegenhangers van Samuël, zoals deze figuren in het vervolg geregeld tegenover elkaar gesteld worden (2:11, 12, 17, 18, 25-26). Uit hoofdstuk 2:34 weten we reeds, dat het tragisch met Hofni en Pinechas zal aflopen, zodat we nu vermoeden kunnen dat het oordeel voltrokken gaat worden.
De ark komt in het legerkamp aan en de Israëlieten schreeuwen reeds uit overmoed, zeker van de komende overwinning. Valse zekerheid. De Filistijnen daarentegen erkennen, zoals vreemde volkeren dat vaker doen (vgl. Ex. 15; Joz. 2:9; 9:9 v.), ootmoedig de macht van Israëls God, maar wagen het desondanks – let wel: zonder een beroep op hun goden te doen – strijd te leveren, en met succes. Israëls nederlaag is nu nog omvangrijker: 30.000 gesneuvelden.
Het oordeel over het geslacht van Eli wordt voltooid wanneer een Benjaminiet (de naam Saul wordt door een aantal uitleggers genoemd) in een prachtig geschilderde scène (4:12-22) Eli meedeelt, dat Israël is verslagen, zijn zonen zijn gedood en de ark Gods door de Filistijnen is buitgemaakt. Deze laatste mededeling veroorzaakt dan Eli’s dood. Aan deze scène wordt een andere, welhaast nog schokkender scène verbonden, waarin de geboorte van Ikabod beschreven wordt op een wijze, die aan Genesis 35:16-19 (Benjamin) doet denken. Zijn naam wordt verklaard als: ‘Er is geen glorie meer in Israël’ (vgl. Ezech. 10:18) en steeds wordt herhaald, dat de ark Gods buitgemaakt is (vs .17, 19, 21, 22). Dit is een situatie van uiterste troosteloosheid. Maar deze wanhoop is zonder reden: de macht van de HERE staat los van het wel en wee van de ark (vgl. ook Jer. 3:16), zoals het vervolg laat blijken. Ook wat dat aangaat is er in onze tijd niets veranderd. Gods plan met Israël en de volkeren zal op Zijn wijze en Zijn tijd voltooid worden.
Ironie
De goed gecomponeerde geschiedenis van de ark in het Filistijnse land heeft een duidelijk ironische teneur (vgl. 1 Sam. 6:6; Ps. 2:4). Het afgodsbeeld valt in hoofdstuk 5:3 op zijn gezicht voor het aangezicht van de ark – als het ware een knieval van Dagon voor de enige God (vgl. Jes. 46:1). Wanneer de Asdodieten het beeld weer overeind zetten, valt hij ten tweede male: hoofd en de beide handpalmen afgesneden - als teken van machteloosheid. Ook de bevolking heeft het zwaar te verduren: een ziekte teistert hen. Dan trekt de ark van de ene Filistijnse stad naar de andere: niemand wil haar hebben uit angst om gedood te worden. De Filistijnse stadsvorsten komen regelmatig bijeen om de situatie te bespreken. Uiteindelijk besluiten zij de ark naar zijn plaats (d.w.z. naar het gebied van de Israëlieten) terug te sturen. De priesters en waarzeggers raden aan om daarbij de God van Israël eer te geven – zo wordt de glorie hersteld, die volgens hoofdstuk 4:21 was verdwenen uit Israël – door zoengeschenken mee te sturen. Dit detail doet denken aan de buit, die Israël uit Egypte meenam (vgl. Ex. 11:12; 12:35v). Zo zijn er meer overeenkomsten met Exodus. Daarnaast wordt het motief van het godsoordeel ingevoerd (6:7-9; vgl. bijv. 1 Kon. 18): de twee zogende koeien zouden van nature bij hun jongen blijven, desondanks voeren zij de ark naar Bet-Semes zonder van de weg af te wijken. Zo kunnen de vorsten der Filistijnen, die de ark - als teken van eerbied - uitgeleide doen, vaststellen dat het inderdaad de God van Israël was, die al deze rampen over hen gebracht heeft. Om de verschrikkelijke heiligheid van de HERE duidelijk aan te geven, volgt de vermelding van een slachting, die de ark onder de bewoners van Bet-Semes heeft aangericht (vgl. voor die reden Num. 4:20). Dan gaat de ark naar Kirjat-Jearim, totdat David zijn koningschap heeft gevestigd en hij de ark naar Jeruzalem kan voeren als preludium voor de tempelbouw. Het is opvallend dat wanneer Saul ten tonele verschijnt de ark niet ter sprake komt.
Overwinning
De algemene bedoeling zal duidelijk zijn: Israël vertrouwt ten onrechte op de aanwezigheid van de ark als garantie, dat de HERE hen altijd zal beschermen, en meent het initiatief te mogen nemen om het juk van de door Hem gezonden vreemde overheersers af te werpen (in tegenstelling tot het optreden van Samuël en Saul tegen de Filistijnen, die in opdracht van de HERE handelen – vgl. 1 Sam. 7:9 en 9:16). Wanneer het volk en zijn geestelijke leiders zondigen, straft de HERE echter, ook al geraken hierbij de heilige cultusvoorwerpen in vijandelijke handen. Dit betekent echter niet dat Hij aan de afgoden onderworpen is, integendeel, Hij dwingt de afgoden en hun dienaars Hem goddelijke eer te betuigen. Ook zijn zij genoodzaakt de ark te beladen met zoengeschenken en naar het land Israël terug te brengen, zonder dat er van de kant van de Israëlieten enig initiatief genomen hoeft te worden. Zo wordt duidelijk om welke reden de HERE hen verlaat en is het bemoedigend te weten, dat de bemoeienis van de HERE met zijn volk (Israël en wij) nooit zal ophouden! En elke afgod (van afgodsbeeld tot consumptiemaatschappij) moet het tegen Hem afleggen, die Zich in Christus geopenbaard heeft en die ‘de overheden en machten ontwapend heeft en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd’ (Kol. 1:15).
Allen die hun geloof richten op Hem en zich houden aan Zijn Woord, zullen delen in de overwinning!
Bron: www.openbijbel.nl