Toetssteen
Inderdaad is dat niet zo eenvoudig. Er is nu eenmaal allerlei wind van leer. Dat was in Paulus' dagen zo en dat is ook zo in onze dagen. Alleen de Heiland verwacht van ons, dat wij met elkaar geestelijk volwassen worden, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus bereiken. Als wij zo opgevoed zijn in de eenheid des geloofs, dan ontvangen wij de volle kennis van de Zoon Gods. Dan zijn wij in staat, alles wat tot ons komt in de prediking te toetsen aan het Woord van God. De Schrift is hierbij onze toetssteen. Een les ontvangen wij in Handelingen 17:11 “…en dezen onderscheidden zich gunstig van die te Tessalonica, daar zij het woord met alle bereidwilligheid aannamen en dagelijks de Schriften nagingen of deze dingen zo waren”.
De Bereërs onderscheiden zich in gunstige zin van de joden in Tessalonica, omdat zij niet klakkeloos de boodschap van Paulus aanvaarden of verwierpen, maar deze bereidwillig mee naar huis namen en thuis toetsten aan het Woord van God.
De Schrift is onze enige toetssteen. Wij gaan zo gauw af op ons gevoel. Maar ons gevoel kan heel bedrieglijk zijn. Juist als wij nog jong zijn in het geloof, speelt ons gevoel vaak een grotere rol dan het geloof, gegrond in het Woord. Maar Christus dient door het geloof in onze harten woning te maken. En zo steeds meer, geworteld en gegrond in Hem, vervuld tot alle volheid Gods, dienen wij alles wat tot ons komt, te toetsen aan het Woord van God. Wij dienen alles bereidwillig aan te nemen, maar wij wel te toetsen aan de Schrift of al deze dingen zo zijn, voordat wij onze hand erop leggen en het ons toeëigenen als een boodschap van de Heer. Dat is geestelijke volwassenheid.
“Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus. (Efe. 4:14-15)
In Lukas 10 komt een wetgeleerde tot de Here Jezus met een strikvraag om de Here Jezus te verzoeken.
“En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? En Hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij? (Luk. 10:25-26)
De Here Jezus doorziet de verzoeking en Hij wijst de wetgeleerde op de toetssteen, het gezaghebbende Woord van God. En Hij zeide tot hem: "Wat staat in de wet geschreven?" De Heer verwijst de wetgeleerde terug naar het Woord van God. Maar dat is niet het enige wat Hij doet. Hij vraagt de wetgeleerde ook: "Hoe leest gij?" Met andere woorden: "Wat is uw lezing?", "Wat is uw interpretatie?" De Heiland wilde niet alleen weten of deze man de Wet kende, maar Hij was ook geïnteresseerd of deze man het Woord verstond. Hoe hij het las. Hoe hij het interpreteerde. Hoe hij het leerde.
“Hoe leest gij?”
Het is niet alleen van belang dat wij het Woord kennen en kunnen gebruiken als toetssteen. Ook van belang is, hoe wij het lezen. In het algemeen kan men drie manieren van bijbellezen onderscheiden.
- Sommigen mensen lezen de Bijbel op een wijze, dat zij alles betrekken op zichzelf en toe willen passen op alle gelovigen van alle volken en alle tijden, waardoor de Bijbel op veel punten met zichzelf in tegenspraak komt.
- Anderen proberen bij het lezen alles te vergeestelijken, waardoor niets meer letterlijk betekent, wat er staat.
- De moderne bijbelkritiek wijst ons de weg de Bijbel te lezen met het idee toch vooral niet alles te geloven wat er staat, want volgens hen is later veel aan Gods Woord toegevoegd en is de Bijbel niet authentiek.
Al deze drie manieren van bijbellezen brengen op hun eigen wijze de Bijbel in diskrediet. Zij nemen de Bijbel niet volledig op zijn woord. De Schrift echter is absoluut betrouwbaar en zeer accuraat. Als het Woord van God door ons lezen, waarbij wij alles maar willen toepassen op alle gelovigen van alle tijden, met zichzelf in tegenspraak komt, dan is ons lezen een kromme en onjuiste manier van lezen!
Als wij met ons lezen het Woord van God gaan vergeestelijken en gaan herinterpreteren, zodat de verzen niet meer bedoelen wat zij zeggen, dan is ons lezen onjuist en verkeerd!
Als wij met ons lezen het Woord van God gaan bekritiseren, zodat wij haast geen Bijbel meer overhouden, dan mankeert er ernstig iets aan ons lezen!
De Heiland vroeg: "Hoe leest gij?" Onze manier van lezen is enorm belangrijk. Het beïnvloedt onze interpretatie. Onze manier van lezen kan ertoe leiden, dat onze uitleg van Gods Woord onjuist is en dat wij met onze verklaring (ver) naast de waarheid zitten (2 Tim. 4:3-4).
De correcte lezing
Wij moeten leren Gods Woord te lezen en te verstaan op de wijze zoals de originele geadresseerden (hoorders of lezers) het begrepen zouden hebben. Beloften, zegeningen, enz., moeten wij laten staan in hun historische context. Laten wij dit eens illustreren aan de hand van een voorbeeld.
“Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of drinken, of over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?
…Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. (Matt. 6:25,31-34)
De leeswijze die wij ons eigen moeten maken, houdt in dat deze woorden bedoeld zijn voor diegenen, tot wie zij gesproken zijn, hier de discipelen. In Mattheüs 5:1,2 staat dat Zijn discipelen tot Hem kwamen en dat de Here Jezus hen begon te onderwijzen. De woorden van Mattheüs 6:33 waren geadresseerd aan de discipelen en zij zijn de enige mensen, aan wie Christus beloofd heeft, dat zij zouden worden voorzien van eten, drinken en kleding, als zij Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid het eerst zouden zoeken.
Wij mogen dit gedeelte niet zomaar gaan toepassen op de gelovigen van vandaag en claimen dat God gelovigen door de eeuwen heen voorziet van voedsel en kleding. God is wel in staat dit te doen, maar dit gedeelte mag niet gebruikt worden om dat te rechtvaardigen. Het vraagt weinig kennis van de kerkgeschiedenis en van de wereldgeschiedenis om te weten, dat vele broeders en zusters deze basisbehoeften voor het leven missen. Tot op de dag van vandaag zijn velen terwille van hun getuigenis vervolgd, in de gevangenis geworpen, hebben ontberingen en honger geleden. Zij zochten wel degelijk Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid. Toch kwam de belofte van Mattheüs 6:33 niet tot hen. Waarom niet? Omdat die belofte niet aan hen gericht werd, maar geadresseerd was aan de discipelen in de dagen van de omwandeling van de Here Jezus op aarde.
Ook mogen wij dit gedeelte niet gaan vergeestelijken en daarmee de Bijbel gaan herinterpreteren. Dit gedeelte bedoelt wat het zegt. Eten betekent eten. Drinken betekent drinken en niets anders. Kleding is kleding. Dit is geen gelijkenis. Als wij gaan vergeestelijken dan is het einde zoek. Waarom zouden wij dan naast eten, drinken en kleding, ook niet Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid gaan vergeestelijken? Als wij gaan vergeestelijken, dan is er geen enkele maat meer. En wie zegt mij dan, dat hetgeen er vergeestelijkt wordt, juist is? Zo'n uitleg, of liever gezegd zo'n inleg, kan niet op zijn correctheid worden geverifieerd. Zo'n verklaring is onberekenbaar en onbetrouwbaar. En het wordt wel heel verdacht als wij gaan suggereren, dat de Here Jezus niet werkelijk zei wat Hij bedoelde.
Nee, de leeswijze die wij ons eigen dienen te maken, neemt de Bijbel volledig op zijn Woord. Het herinterpreteert Gods Woord niet. De verzen bedoelen wat zij zeggen en zij moeten verstaan worden op de wijze zoals ze door de originele geadresseerden (hoorders of lezers) begrepen zijn. Het vestigt de aandacht erop dat een belofte gericht kan zijn aan een speciale groep mensen op een bepaald tijdstip. Men mag niet aannemen, dat dit noodzakelijkerwijs dan ook geldt voor elke andere groep verlosten. Men mag er zelfs niet vanuit gaan dat deze belofte voor de discipelen gold voor de rest van hun leven.
Gelimiteerd
Voor de discipelen gold deze belofte maar voor een gelimiteerde periode. In Lukas 9 zien wij de belofte in werking treden toen de Here Jezus Zijn discipelen uitzond.
“En Hij zond hen uit om het Koninkrijk Gods te verkondigen en genezingen te doen, en Hij zeide tot hen: Neemt niets mede voor onderweg, geen staf of reiszak, geen brood of zilvergeld, en hebt ook niet twee hemden bij u” (Luk. 9:2-3).
De discipelen hoefden voor de reis niets mee te nemen, geen brood, geen geld, geen extra kleren. Zij hoefden nergens bezorgd over te zijn. De Heer zou in alles voorzien. Zo was het voor de discipelen gedurende de gehele drie-jarige omwandeling van de Heer op aarde. Als de Here Jezus vlak voor het kruis vraagt: "Toen Ik u uitzond zonder beurs of reiszak of sandalen, hebt gij toen aan iets gebrek gehad?", antwoorden zij Hem: "Aan niets" (Luk. 22:35). Toch luidde deze vraag een verandering in. Want in het volgende vers wordt hen verteld, dat zij voortaan hun beurs moeten meenemen, ja zelfs een zwaard.
Hij zeide tot hen: “Maar nu, wie een beurs heeft, hij neme die, zo ook een reiszak; en wie er geen heeft, hij verkope zijn mantel en kope een zwaard” (Luk. 22:36).
De tijd van de bijzondere Goddelijke voorziening en bescherming was ten einde. Wij zien dus dat de belofte van Mattheüs 6:33 een belofte was aan de discipelen en alleen nog maar voor een gelimiteerde periode, namelijk zolang de Here Jezus bij hen op aarde verbleef.
Indien wij dus de woorden van Mattheüs 6:33 zo opvatten, dat zij bedoelen wat zij zeggen, en wij lezen ze en verstaan ze met de oren tot wie zij gericht zijn, dan houden wij de betrouwbaarheid van Gods Woord hoog. Dan doen wij nergens de Schrift geweld aan. Dan is van enige bijbelkritiek geen sprake. Dan laten wij de belofte in zijn historische en bijbelse context.
Plan
Deze leeswijze verlangt van ons wel dat wij een volledige kennis en een totaaloverzicht van de Bijbel hebben. Wij dienen in staat te zijn om het onderwijs op vele onderwerpen in de Schrift te kunnen traceren. Want niet alleen blijkt dat verschillende beloften met bijbehorende zegeningen, roepingen en sferen van hoop zijn gericht tot verschillende mensen en groepen verlosten, maar dat zelfs de belofte voor een groep verlosten kan wijzigen op een later tijdstip. De lezer van de Bijbel moet dus enig idee hebben van de voortgang van Gods openbaring aan de mensheid. Men dient Gods totale plan in hoofdlijnen te kennen, namelijk "het eeuwig voornemen" (Efe. 3:11).
Enige kennis van de chronologische volgorde van de bijbelboeken is essentieel. De exacte datum wanneer elk bijbelboek geschreven werd, is niet altijd nodig. Maar als men niet op de hoogte is wanneer de verschillende delen van Gods Woord geschreven zijn en aan wie, dan kunnen er misvattingen ontstaan, doordat men niet het laatste onderwijs over een onderwerp opmerkt en kent, maar stilstaat bij een verouderd, dat voor vandaag niet meer actueel en niet meer in werking is.
Belangrijke vragen
Een kleine vijf eeuwen geleden schreef Miles Coverdale bij de eerste complete uitgave van de Bijbel in de Engelse taal in 1535 het volgende advies:
Het zal u enorm helpen om de Schrift te verstaan, als u niet alleen acht geeft op hetgeen gesproken en hetgeen geschreven staat, maar ook de volgende vragen stelt omtrent een schriftgedeelte:
- Over wie gaat het?
- Aan wie is het geschreven?
- Op welk tijdstip?
- Met welke bedoeling?
- Met welke woorden?
- Onder welke omstandigheden?
- Waar?
- Wat gaat eraan vooraf?
- Wat volgt erop?
Dit is een goede raad en wij doen er goed aan deze raad op te volgen bij het lezen van de Bijbel. Het zal ons zeker leiden tot een beter begrip van het Woord van God.