In 1 Koningen 3 lezen we hoe twee prostituees bij de wijze koning Salomo komen. Beiden hadden in dezelfde nacht een kind ter wereld gebracht. Doordat de ene moeder boven op het kind had gelegen, was het overleden en begonnen de problemen. De moeder van het dode kind had het voor het levende verwisseld en de gedupeerde moeder spande daarop een proces aan. Salomo stond toen voor een moeilijk probleem. Hoe moest hij bepalen wie de echte moeder van het levende kind was? Getuigen ontbraken immers. Zijn list is bekend.
- “Daarop zeide de koning: Haalt mij een zwaard. En zij brachten een zwaard bij de koning. En de koning zeide: Snijdt het levende kind in tweeën en geeft de helft aan de ene en de helft aan de andere” (1 Kon. 3:24 en 25).
Door de reactie van beide vrouwen wist Salomo wie de echte moeder was.
- “Toen sprak de vrouw, van wie het levende kind was, tot de koning, omdat haar moederlijk gevoel voor haar zoon was opgewekt,…. Met uw verlof, mijn heer, geeft haar het levende kind, maar dood het in geen geval” (1 Kon. 3:26).
Moederliefde
In het Hebreeuws staat voor ‘moederlijk gevoel’ het woord rachamiem. Echter, ook deze vertaling is niet volledig. Letterlijk is ‘rachamiem’ de liefde die een moeder voor haar kind heeft. In de Oudtestamentische leefwereld dacht men dat deze liefde voortkwam uit de rechem, dat is Hebreeuws voor baarmoeder. Men situeerde de baarmoeder ergens in de ingewanden.
In het Oudtestamentische denken wordt liefde, en ook deze vorm van liefde, altijd verbonden aan de daad. Dat wil zeggen, het gaat hier niet alleen om een gevoel, maar dient gepaard te gaan met de daad. Vandaar dat de moeder bereid was haar kind aan de ander af te staan om het in leven te behouden.
Nu is het bijzondere dat ‘rachamiem’, de liefde die een moeder heeft voor een kind, ook als een van de belangrijkste eigenschappen wordt genoemd van God. Dit wil zeggen dat God jegens Zijn kinderen, jegens ons, die liefde ten toon spreidt die een moeder heeft ten opzichte van haar kinderen. Ook bij God gaat het niet om louter alleen gevoelens, maar is het gekoppeld aan de daad.
Daarom kan David in Psalm 25:7 aan God vragen om niet meer aan de zonden van zijn jeugd te denken en aan zijn overtredingen en bidt hij:
- “Gedenk uw barmhartigheid (letterlijk rachamiem), HERE en uw gunstbewijzen.”
Wanneer David in de problemen zit, bidt hij:
- “Want rampen omgeven mij zonder tal, mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald, ik kan ze niet overzien; ze zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd en mijn hart is mij ontzonken.” (Ps. 40:13)
Daarbij doet hij een beroep op Gods ‘rachamiem’:
- “Gij HERE onthoudt mij uw erbarming (rachamiem) niet.”
Immers God toont dat Hij ‘rachamiem’ heeft door concreet te helpen.
Soms kan een vrouw haar kind vergeten, dit lijkt onmogelijk maar in onze gebroken wereld komt dat voor. Maar God kan en wil ons niet vergeten. Als we het moeilijk hebben mogen we net als David naar God toegaan, die met de liefde als van een moeder voor ons wil zorgen!