Toch wordt ons vaak geleerd dat het ontvangen van vergeving van God iets is dat ook wij eerst moeten vragen voordat wij het ontvangen. Bovendien moet het dan ook nog zo zijn dat wij wel eerst onze medemens vergeven hebben. Hoe komt dit alles overeen met het gegeven dat wij nu in de genadetijd leven? In dit artikel staan wij stil bij wat vergeving voor ons in deze tijd betekent.
Wat betekent 'vergeving'?
In Efeziërs 1:7 staat: "En in Hem hebben wij (…) de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade…". In het Grieks staat hier het zelfstandig naamwoord 'aphesis' wat afgeleid is van het werkwoord 'aphiemi'. Letterlijk betekenen deze twee begrippen zoveel als 'wegzenden' of 'aflaten'. Het kan zijn dat iets of iemand wordt weggezonden. Maar ook kan het zijn dat iets of iemand (ongemoeid) gelaten wordt. In het geval van het 'Onze Vader' zijn het de schulden van de schuldenaar die niet aangerekend, maar gelaten worden voor wat ze zijn. Ook voor wat betreft Efeziërs gaat dit principe op. Het zijn hier de overtredingen die ongemoeid gelaten worden; ze worden niet aangerekend.
In Kolossenzen 3:4 wordt in dit verband gesproken over de 'vergeving der zonden'. Opgemerkt dient hier dat er over zonden gesproken wordt en niet over zonde. Zonden zijn onze individuele daden. Zonde is de bron van alle kwaad die leeft in ons vlees en is de oorzaak van alle ellende in ons leven. De zonden komen uiteindelijk voort uit de zonde.
De zonde kan bij leven niet weggenomen worden. Zij kan alleen van haar kracht ontnomen worden doordat de drager ervan komt sterven. Wanneer het vlees sterft, sterft de zonde mee die in het vlees leeft. De zonde is in dit opzicht zelfdestructief. Zij is de veroorzaker van de dood, maar gaat in het gevolg ervan zelf mee ten onder. Door Zijn dood heeft Christus de zonde overwonnen en zullen allen die uit de dood opstaan zonder zonde daaruit opstaan (Rom. 5). Door Zijn dood is er voor hen die Hem lief hebben ook vergeving van zonden mogelijk. Maar dan moet men Hem wel kennen en aanvaarden. Of zoals in Handelingen 10:43 staat: "Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door Zijn naam."
Met de zonden is het zo dat die bij leven kwijtgescholden kunnen worden. Dit blijkt uit wat hierover in het Oude Testament en de Evangeliën geschreven wordt. Onder het Oude Verbond gebeurde dit door middel van de offerdienst in de tempel. De vergeving, verleend door het slachten en offeren van een dier, vormde een onderpand voor de later bewerkstelligde vergeving door het bloed van Christus.
Wat leert Efeziërs 1:7 ons?
In Efeziërs wordt over een vorm van vergeving gesproken die zich onderscheidt van de vergeving zoals die in de Evangeliën beschreven wordt. Door middel van de in de Evangeliën omschreven genade ontvingen gelovigen namelijk vergeving in hun vleselijke staat. Voor de telkens terugkerende zonden moest daarom wel keer op keer weer vergeving gevraagd worden, omdat men eenvoudigweg altijd bleef zondigen.
Voor wat betreft de doelgroep van de brief aan de Efeziërs, waar wij als gelovigen uit de heidenen toe behoren, ligt dit anders. Wij hebben namelijk geen vergeving ontvangen in onze vleselijke staat, maar in onze geestelijke positie in Christus. Er staat namelijk in Efeziërs 1:7 dat wij 'in Hem' de vergeving van overtredingen hebben. God ziet ons aan in Christus en in Hem zijn al onze zonden vergeven.
In Christus worden onze zonden buiten beschouwing gelaten, zowel die uit het verleden als die nog komen gaan in de toekomst. God rekent ze eenvoudigweg niet aan, omdat Hij naar ons kijkt zoals wij in Christus zijn: volmaakt en zonder zonden. Het is dan ook niet noodzakelijk voor ons om telkens om vergeving te vragen als wij iets verkeerds gedaan hebben. Immers, die vergeving hebben wij al ontvangen voordat wij konden zondigen, sterker nog, zelfs nog voordat wij geboren werden.
Deze gedachte wordt bevestigd door de wijze waarop de zegening van vergeving beschreven wordt in Efeziërs 1:7. Er staat namelijk dat wij de vergeving van overtredingen in Hem 'hebben'. Het is een voortdurende zegening waar geen einde aan komt en die telkens in ons bezit blijft. Ook elders wordt deze gedachte bevestigd, zoals in Efeziërs 4:32, waar staat: "Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft", en in Kolossenzen 1:14 staat: "…in Wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden", en in Kolossenzen 3:13: "Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo."
Wie deze laatste passage vergelijkt met de passage over vergeving uit het 'Onze Vader', zal direct het enorme verschil bemerken. Vanuit Kolossenzen 3:13 hoeft men niet eerst zelf te vergeven, maar mag men vanuit de in-Christus-ontvangen vergeving aan de ander vergeving schenken.
De praktijk van het dagelijks leven
Het mag op grond van de voorgaande uiteenzetting duidelijk zijn dat wij niet telkens meer om vergeving hoeven te vragen, maar dat wij dit voor eens en altijd in Christus ontvangen hebben. Maar betekent dit dan dat wij er maar op los kunnen zondigen? Paulus zegt met betrekking tot het afsterven aan de zonde hier het volgende over in Romeinen 6, vers 1: "Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?"
Ditzelfde principe geldt niet alleen voor de zonde, waaraan wij in Christus afgestorven zijn, maar ook voor de zonden, die ons in Christus vergeven zijn. Als wij een beroep doen op onze positie in Christus en de daarbij behorende vergeving, dan behoren wij hier ook naar te leven. Dit is geen wet, maar een logisch gevolg. Paulus verwoordt deze logica in Romeinen 12:1 als volgt: "Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke (Grieks: logikos) eredienst."
Deze logische eredienst behoort bij de gelovige niet alleen als vanzelfsprekend te zijn in zijn denken, maar ook in zijn hart. Als het goed is, wil iedere gelovige ten diepste God behagen en geen verkeerde dingen doen, ook al zijn zijn zonden bij voorbaat vergeven.
Wanneer een gelovige dan toch als reactie op de allesomvattende vergeving in Christus zegt dat dit uitnodigt tot meer zondigen, dan getuigt dit van een kinderlijk geloof. Zulke gelovigen verlangen er naar om onder de wet geplaatst te worden. Dan moet je namelijk iedere keer weer om vergeving vragen en dreigt de vergelding als je dit niet doet en in je zonden blijft voortleven. Maar door dat te wensen, beseffen zij niet dat dit het juist is wat het zondigen toe laat nemen: "Maar de wet is er bijgekomen, zodat de overtreding toenam…" (Rom. 5:20).
Toch is het wel te begrijpen dat veel gelovigen nog op deze wijze denken. Wij mensen denken vaak in termen van met gelijke munt terugbetalen of oog om oog, tand om tand. Vergeving is echter iets dat voortkomt uit de rijkdom van Gods genade, zoals te leren valt uit Efeziërs 1. EAls er iets is dat moeilijk voor ons te begrijpen is, dan is het Gods genade wel. Het leven uit genade is dan ook niet iets wat je als gelovige van de ene op de andere dag onder de knie hebt. Het is een leerproces dat voor de meesten van ons een leven lang duurt. Dit veranderingsproces verwoordt Paulus heel duidelijk met de woorden die hij in Efeziërs 4:20-24 spreekt: "Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen. Gij toch hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderwezen, gelijk dit de waarheid is in Jezus, dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende begeerten, dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken, en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid."
In het volgende artikel willen wij stilstaan bij de zogenaamde zonde tegen de Heilige Geest, waarover in Mattheüs 12:32 gesproken wordt.