"Wacht u te zondigen tegen de Heilige Geest. Want hij die op zulke wijze God weerstreeft, zal onomkeerbaar het verderf van de hel zien en daar voor eeuwig branden met onuitblusbaar vuur!" Met deze en soortgelijke woorden zijn de gelovigen door de eeuwen heen van de preekstoel en in Bijbelse geschriften vermaand. De zonde tegen de Heilige Geest zou de ergste zonde zijn die je als mens kan doen. Hiervoor is op geen enkele wijze vergeving mogelijk. Wanneer je deze zonde doet, brand je wis en waarachtig in de hel. Vergeving of anderszins een weg terug is niet meer mogelijk. Mensen die de zonde tegen de Heilige Geest meenden te hebben gedaan, werden bijkant dan ook depressief of pleegden soms zelfmoord.
Want wie kan nog leven bij het vooruitzicht van een brandende hel met eeuwige pijnigingen? Maar is het allemaal echt zo heftig als gesuggereerd wordt door veel theologen? Door middel van dit artikel hopen wij duidelijkheid te krijgen.
Waar wordt over de zonde tegen de Heilige Geest gesproken?
In de Bijbel worden in zijn algemeenheid vier gedeelten aangewezen die betrekking hebben op de zonde tegen de Heilige Geest:
- Mat. 12:32, waar staat: "Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende."
- Hand. 5:1-11 waar wij de geschiedenis van Ananias en Saffira vinden. Zij vallen ter plekke dood neer als zij liegen over de opbrengst van hun land.
- Heb. 6:4-6 waar wordt gesproken over de onmogelijkheid van het weder tot bekering brengen van afvallige gelovigen.
- Heb. 10:26-31 waar gesproken wordt over het oordeel dat hen wacht die opzettelijk gezondigd heeft.
Wij bespreken alle vier de gedeelten op zich en zullen aan de hand daarvan vervolgens tot een conclusie komen.
1. Matteüs 12 vers 32
"Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende."
Dit is volgens velen de basistekst die gaat over de zonde tegen de Heilige Geest. Laten wij eerst naar de context van deze tekst kijken, want die vertelt veel over de betekenis. In vers 24 zien wij de Farizeeën een verklaring geven voor het wonder dat de Here Jezus deed door een blinde en stomme man te genezen. De Farizeeën stellen dat de Here Jezus dit kan met behulp van boze machten: "Deze drijft de boze geesten slechts uit door Beelzebul, de overste der geesten." Zij houden hiermee de kracht van Gods Heilige Geest, die door de Here Jezus heen werkt, voor een satanische kracht. Het is dit dan ook wat de Here Jezus bedoelt als Hij het in Zijn reactie op hun redenering heeft over de zonde tegen de Heilige Geest. Met de zonde tegen de Heilige Geest wordt hier bedoeld dat mensen de kracht van Gods Heilige Geest houden voor de kracht van satan.
Maar wat is dan de straf op deze zonde? Er wordt gesproken over het niet ontvangen van vergeving in deze en de toekomende eeuw. Vaak wordt uitgelegd dat het niet ontvangen van vergeving in toekomende eeuw duidt op het onthouden van hemels leven. Dit is niet correct. De toekomende eeuw heeft hier namelijk betrekking op het Messiaanse Rijk. In dit Messiaanse Rijk (of duizendjarig rijk) zullen er nog gewoon mensen van vlees en bloed op aarde leven die kunnen zondigen en sterven. Voor die mensen zal dan ook gelden dat de zonde tegen de Heilige Geest zal resulteren in het niet ontvangen van vergeving.
De vraag is echter wat het niet ontvangen van vergeving inhoudt. Betekent dit dat men zal branden in het hellevuur? Over hellevuur wordt niet gesproken in Mat. 12. Wel wordt er gesproken over het rekenschap geven tijdens de dag des oordeels van wat men gezegd heeft. Maar dit houdt niet persé in dat men ook direct verloren gaat. Ook wil het niet zeggen dat er geen vergeving in de toekomende eeuw meer mogelijk is.
Het niet ontvangen van vergeving kan ook betrekking hebben op alleen het hier en nu. Dit ligt namelijk in de lijn van de oude verbond. Wanneer iemand had gezondigd, dan moest hij voor vergeving van zijn zonden een offer brengen. Het offerdier stierf dan in plaats van de zondaar. Wanneer men geen vergeving vroeg (en dus ontving) moest men feitelijk buiten de legerplaats om het leven worden gebracht. Het niet ontvangen van vergeving stond dan dus gelijk aan het sterven. Betekende dit dan ook gelijk dat men naar de hel zou gaan? Dat is nog maar de vraag. Zeker gezien het feit dat men reeds voor het delict straf ontvangen had.
Zo zien wij dat wanneer een gedeelte als Mat. 12 goed bestudeerd wordt, de zaken toch wat anders en minder stellig zijn dan wij menen.
2. Handelingen 5 vers 1 t/m 11
Volgens velen is de zonde die Ananias en Safira pleegden zonde tegen de Heilige Geest. In Handelingen 5 valt te lezen hoe Ananias een stuk grond verkoopt. Hij houdt een deel van de opbrengst achter en brengt de rest bij de apostelen en suggereert dat het de hele opbrengst is. Hierop zegt Petrus in vers 3: "Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld om de Heilige Geest te bedriegen en iets achter te houden van de opbrengst van het stuk land? (…) Gij hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God." Vervolgens valt Ananias neer en blaast zijn laatste adem uit.
Inderdaad vinden wij in deze gebeurtenis de zonde tegen de Heilige Geest terug. Er wordt gesproken over het bedriegen van de Heilige Geest. Dit bedriegen zat hierin dat Ananias en Safira deden voorkomen alsof zij gedreven door de kracht van de Heilige Geest de hele opbrengst van hun land ter beschikking stelden. De werkelijkheid was echter dat hun eigen verkeerde geest zich als uitwerking van de Heilige Geest voordeed, met als doel om er enerzijds financieel beter op te worden en anderzijds geestelijk over te komen. Feitelijk is hier hetzelfde aan de hand als in Mat. 12, maar dan omgekeerd. In Mat. 12 wordt Gods Geest in de Here Jezus als boze geest bestempeld. Hier wordt een slechte geest als Gods Geest gepresenteerd.
De gevolgen zijn verschrikkelijk. Eerst valt Ananias dood neer en later ook zijn vrouw Safira. Zij doen de betekenis van hun namen, respectievelijk en 'de Here heeft genadig gegeven' en 'schoon', niet bepaald eer aan. Wanneer deze gebeurtenissen in de context van Mat. 12 gezien worden, is het duidelijk dat hun dood hier betrekking heeft op het niet ontvangen van vergeving. Zij moeten de doodstraf ondergaan. Waarmee overigens ook hier niet gezegd is dat beiden zullen branden in de hel. Want dat is nu eenmaal niet terug te vinden in dit gedeelte.
3. Hebreeën 6 vers 4 t/m 6
"Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken."
Deze passage staat bekend als één van de moeilijkste uit het Nieuwe Testament. Dat is begrijpelijk, want er wordt nogal wat gezegd. Concreet komt het er op neer dat wie afvallig is ten opzichte van de door God gegeven gaven, niet meer tot bekering kan komen. Dus, concludeert men al gauw, zo iemand is verloren en zal branden in de hel. Voor deze laatste redenering vindt men dan ondersteuning in de beeldspraak die volgt in vers 7 en 8: "Want de grond, die de regen, welke er telkens op valt, indrinkt en gewas voortbrengt, geschikt voor hen, ter wille van wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God; doch als hij doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding."
Laten wij eerst eens kijken waar het hier om gaat. Er wordt gesproken over mensen die
I. verlicht zijn geweest,
II. van de hemelse gave genoten hebben,
III. deel gekregen hebben aan de kracht van de heilige geest (lett. vertaald),
IV. aan het goede woord Gods en
V. de krachten der toekomende eeuw.
De doelgroep waar het hier om gaat zijn bovendien Hebreeën, lijfelijke nakomelingen van Abraham, dus het volk Israël. Zij leefden overigens, net als de Farizeeën uit Mat. 12 en Ananias en Saffira (ook Israëlieten) in een tijd dat Gods kracht nadrukkelijk merkbaar en zichtbaar was. Dit laatste valt ook terug te zien in de vijf genoemde gaven van God. Deze gaven ontvangen wij in deze tijd als gelovigen op een andere wijze of in het geheel niet. Wij kunnen daarom de consequentie van het verachten van die gaven ook niet opgelegd krijgen. Immers, je kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor het kapot maken van iets dat je nooit in bezit hebt gehad. Het toepassen van Heb. 6 op ons als gelovigen is eigenlijk onterechte bangmakerij. Maar daarmee is nog niet alles gezegd. Want op wie deze woorden wel van toepassing zijn, geldt niet vanzelfsprekend dat zij zullen branden in het hellevuur. Het is hier gewoon een kwestie van goed lezen.
Allereerst staat er dat het onmogelijk is om mensen die Gods gaven hebben ontvangen weer opnieuw tot bekering te brengen. Er staat hier niet dat zij verloren gaan. Bovendien gaat het hier niet om bekering als zijnde voorwaarde om behouden te worden. Het gaat hier om bekering als het tot inzicht komen van mensen dat God hun Maker en Redder is en het doel van hun leven hoort te zijn. Wanneer mensen, nadat zij bekeerd zijn en alle ultieme gaven van God gekregen hebben, God alsnog de rug toekeren, wat zal hen dan wel tot God brengen? Dat is eigenlijk de vraag die doorklinkt in deze passage.
In de tweede plaats valt op dat hier niet over gelovigen gesproken wordt. Er wordt enkel gerefereerd aan degenen die het één en ander aan gaven ontvangen hebben. Het gaat hier niet over gelovigen die geworteld en gegrond zijn in het geloof. Dit blijkt ook wel uit de verzen die vooraf gaan in Heb. 5:12, waar staat: "Want hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig en geen vaste spijs."
Wij zouden misschien zelfs wel kunnen stellen dat het voor gelovigen die wel geworteld en gegrond zijn in het geloof, onmogelijk is om het geloof af te zweren. Dit vanwege het feit dat hij de permanente inwoning van heilige geest heeft die de gelovige, als hij anders wil, getuigt van God en hem vervolgens weer terugbrengt bij Hem.
Ten derde dan nog iets over de woorden uit vers 7 en 8. Allereerst wordt hier niet over een letterlijke verbranding gesproken van afvalligen. Het is beeldspraak die gebruikt wordt, waarbij wij voorzichtig moeten zijn met al te snelle interpretatie. Bovendien staat er niet dat de grond, waarmee de afvallige inderdaad wel bedoeld wordt, daadwerkelijk vervloekt en vervolgens verbrand wordt. Er staat dat die grond niet ver van vervloeking is die uiteindelijk uitloopt op verbranding. De afvallige is niet vanzelfsprekend bestemd voor dit oordeel, maar is er ook niet ver vandaan.
4. Hebreeën 10:26-21
Ook dit is weer zo'n op het eerste oog lastig gedeelte. In vers 26 staan de volgende veelzeggende woorden: "Want indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren." Als je de tekst zo leest, dan lijkt het net of er staat dat wie een opzettelijke zonde doet, voor altijd zal branden in de hel. Het is echter ook hier weer belangrijk om de context te lezen.
Want om welke zonde gaat het hier nu werkelijk? Het antwoord hierop is te vinden in vers 29: "Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft?" Het gaat in vers 26 niet om zomaar een opzettelijke zonde, het gaat om het met voeten treden van Gods Zoon en het bloed van het verbond. Deze zonde wordt op één lijn gesteld met het terzijde stellen van de wet van Mozes, waardoor wij vanuit Deut. 17:2-5 ook een duidelijk beeld krijgen wat wij ons hierbij voor moeten stellen:
"Wanneer in uw midden in een der steden, die de HERE, uw God, u geven zal, een man of een vrouw aangetroffen wordt, die doet wat kwaad is in de ogen van de HERE, uw God, door zijn verbond te overtreden; die andere goden gaat dienen en zich daarvoor nederbuigt, voor de zon of de maan of heel het heer des hemels, wat Ik verboden heb (…) Als het dan waar blijkt, als het feit vast staat, als deze gruwel in Israel bedreven is, dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen, die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven."
Het met voeten treden van Gods Zoon en het bloed van het verbond, houdt dus wezenlijk in dat men andere goden naloopt, niet meer en niet minder. Het bijbelboek Hebreeën in de juiste context plaatsend, is deze boodschap natuurlijk sterk verbonden met de afgoderij die rond de dag des Heren plaats zal vinden. En in dat kader past ook exact de straf die overtreders treft. Werd men in het oude testament gestenigd en vervolgens (in latere tijden) op de brandende vuilnisbelt in het dal van Hinnom gegooid, in de toekomst zal dit weer gebeuren. Het oordeel en de felheid van een vuur waarover in Heb. 10 wordt gesproken, is niets anders dan de doodstraf en de daarop volgende lijkverbranding die zal volgen op afgoderij in en na de dag des Heren. Het zijn zaken die van doen hebben met Gods heilshandelen met Israël in de eindtijd en niet met ons als gelovigen in deze tijd.
Conclusie
Als wij zo al deze feiten op een rijtje zetten, dan krijgen wij een heel ander beeld van het begrip 'zonde tegen de Heilige Geest', dan ons vaak geleerd wordt. Het beeld dat hier bij past is veel genuanceerder dan op het eerste gezicht lijkt. Bovendien gaan al deze teksten over Israël. Dit blijkt ook wel in de praktijk van ons dagelijks leven. Want zeg nu eerlijk, wie van ons heeft nooit eens tegen de Heilige Geest gezondigd? Allemaal stoppen wij wel eens een lege hand in de collectezak of doen ons geestelijker voor dan wij zijn. Toch vallen hierdoor 's zondags in kerk of samenkomst (gelukkig) nooit mensen ter plekke dood neer.
Het heeft alles te maken met hoe God in verschillende tijden met verschillende groepen mensen op verschillende wijzen werkt. In de tijd van de evangeliën en de Handelingen was Gods Heilige Geest veel nadrukkelijker aanwezig en werkzaam in Israël. Dit had zowel in positieve als negatieve zin een heel sterke uitwerking. Mensen werden beter, stonden op uit de dood en andere wonderlijke dingen gebeurden. Maar ook vielen mensen zoals Ananias en Safira dood neer omdat oneerlijk waren. Dergelijke wonderen vonden ook plaats rond de uittocht uit Egypte, omdat ook toen Gods heiligheid heel nadrukkelijk aanwezig was.
In deze tijd werkt God anders. Hij is niet merkbaar en zichtbaar aanwezig. Maar wel schenkt Hij ons Zijn genade op een heel andere manier. God ziet ons niet meer aan naar het vlees, maar Hij ziet ons in Christus. Zonder enig gebrek of enige tekortkoming. Onze zonden zijn ons al voor eens en altijd vergeven en dit wordt ons nooit meer afgenomen.