De weergave ‘Almachtige’ wekt echter al gauw wat misverstanden. De vertaling Albeheerser maakt de zaak wat meer concreet dan de vertaling ‘Almachtige’. Hij is de God, die alles beheerst, Hij is de God die regeert. De God die alles beheerst, ook vaak tegen de druk, tegen de verdrukking en weerstanden in. Te midden van alles wat opspeelt en zich verheft is Hij uiteindelijk Degene die het pleit beslecht.
In zes teksten in het boek Genesis wordt deze naam gebruikt. En deze zes plaatsen zijn van cruciaal belang in het leven van de aartsvaders voor het verder gaan van de geschiedenis van God en zijn volk.
1 - Genesis 17:1
“Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de Here aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk…”
Hier staat dus: ..Ik ben El Sjaddaï.
Deze aanduiding voor de naam van God wordt toonaangevend voor de rest van het boek Genesis. Hiermee wordt een bepaalde grondtoon aangeslagen en deze grondtoon is meteen bepalend voor wat er verder in het boek Genesis gaat klinken.
Over de betekenis van de naam El Sjaddaï zijn heel wat uitleggingen en interpretaties. We zullen ons beperken tot de twee, die ons het meest zullen aanspreken.
* De naam betekent: Hij, die zegt: het is genoeg!
Daar zit een dieptewerking in. Dat is ook heel bevrijdend. Bij deze God hoef je niet altijd maar meer. Dat is vaak de tirannie van de (af)goden, die zeggen: nooit genoeg.
* De naam kan ook te maken hebben met het Hebreeuwse woord ´sjaddajim´, wat moederborst betekent.
Daar zien we iets uitgebeeld van de zorg van de moede, om het kind de mogelijkheid van leven te geven. De moeder, die dat kind draagt en voortbrengt, maar ook voortdraagt.
De moeder draagt het kind de tijd in. De moeder onderhoudt, ondersteunt het kind. De moeder zorgt voor de meest elementaire levensbehoeften, maar ook méér dan dat.
In die moederborst ligt de toekomst van het kind.
In die naam El Sjaddaï zitten in ieder geval twee heel diepgaande elementen besloten: Tederheid en Toekomst.
De eerste tekst waarin de naam El Sjaddaï wordt gebruikt is dus in Genesis 17:1. Abraham was toen, na de geboorte van Ismaël, op een dood punt in zijn leven aangekomen. Dertien jaar was daar een zwijgen van Gods zijde geweest maar nu ‘was het genoeg’. Abraham krijgt de belofte van een zoon, een zoon van hem en Saraï.
2 – Genesis 28:3
“En God, de Almachtige, zegene u, Hij make u vruchtbaar en vermenigvuldigde u, zodat gij tot een menigte van volken wordt…”
Ook hier is weer sprake van een zeer geladen situatie. Jacob moet vluchten voor Esau. Hij gaat op de vlucht voor zijn broeder en dan ontspint zich dat hele eeuwenlange conflict. Het conflict Jacob-Esau wordt tot het conflict Israël-Edom. En de lijnen worden doorgetrokken tot Israël-Rome. De rabbijnen gaan namelijk van het standpunt uit, dat Edom later symbool is voor het Romeinse Rijk. Niet alleen het Romeinse Rijk, maar alle machten en machtsblokken, die Israël in de eeuwen vervolgd hebben.
3 – Genesis 35:11
“En God zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wees vruchtbaar en wordt talrijk; een volk, ja een menigte van volken, zal uit u ontstaan, en koningen zullen uit uw lendenen voortkomen…”
Jacob komt terug uit de ballingschap. Hij komt weer terug in Bethel in Genesis 35. In Genesis 28 bij het begin van zijn ballingschap was hij daar ook. De ballingschap wordt omsloten door de naam El Sjaddaï. Met die naam gaat Jacob de nacht in en met die naam komt Jacob ook weer uit de nacht van de ballingschap vandaan. In de ballingschap ben je niet alleen. De tederheid en de toekomst zijn er aan het begin en ze zijn er ook aan het einde.
4 – Genesis 43:14
“En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het aangezicht van die man, opdat hij uw andere broeder late gaan, alsook Benjamin. En wat mij aangaat, als ik van kinderen beroofd moet worden, dan worde ik beroofd…”
Jacob moet zijn zonen naar Jozef zenden. Hij weet alleen niet, dat het Jozef ís. En de honger was zwaar geworden in het land. Jacob heeft het gevoel, dat hij alles kwijtraakt. De ene zoon na de andere verdwijnt naar Egypte. Egypte, het land van de nacht, het land van de dood. En Jacob denkt: mét mijn zonen verdwijnt mijn toekomst. Mijn toekomst verdwijnt naar Egypte. Nu wordt die naam uitgesproken door Jacob, die naam die hij tweemaal heeft ontvangen aan het begin en aan het einde van zijn ballingschap.
…geve u barmhartigheid…
Dat is het woord dat samenhangt met de moederschoot, het Hebreeuwse ´réchem´. Hij geve u tederheid, Hij geve u erbarming. Hier wordt die naam in één verband, in één samenhang gebracht met de moederschoot van God.
Steeds daar, waar de toekomst gesloten is, daar waar de toekomst dicht zit, juist daar klinkt die naam El Sjaddaï. Om een deur te openen, om een venster te openen, opdat er licht binnen kan stromen.
5 – Genesis 48:3 en 4
“En Jacob zeide tot Jozef: God, de Almachtige, is mij verschenen te Luz in het land Kanaän en heeft mij gezegend en tot mij gezegd: Zie, Ik zal u vruchtbaar maken, u vermenigvuldigen en u maken tot een menigte van volken…”
Jacob is hier bijna gekomen aan het einde van zijn levensweg. Hij gaat hier zijn laatste woorden uitspreken, evenals dat gebeurt in hoofdstuk 49. Nog éénmaal verzamelt hij al zijn krachten en gaat hij spreken. En dan zegt Jacob iets heel bijzonders:
“...en nu, uw beide zonen, die u in het land Egypte geboren zijn, voordat ik tot u naar Egypte gekomen was, zij zijn mijne: Efraïm en Manasse zullen mij als Ruben en Simeon zijn…” (Gen. 48:5).
Manasse en Efraïm zijn degenen, die het beloofde land nooit gekend hebben, zij zijn in Egypte geboren. Daarom zijn Manasse en Efraïm het symbool voor degenen, die helemaal geassimileerd zijn. Ze zijn haast helemaal Egyptisch geworden, in hun spraak, in hun denken. Maar ook zij horen erbij. Ook zij zijn zonen van Israël. Zo krijgen ze weer een naam, een toekomst.
En het begint weer met El Sjaddaï. Het is de Naam die geschreven wordt ook over het leven van mensen, die geen verhaal hebben. Aan de mensen zonder land, aan de mensen zonder verhaal geeft God zijn Naam. Aan die mensen, die niet eens weten dat ze in ballingschap zijn, want die zijn er ook. Aan die mensen zonder geschiedenis, zonder verleden, of misschien alleen maar een gat, verbindt God zijn Naam.
Die Naam van God staat gespannen over Genesis, over dat laatste verhaal. Want Genesis is eigenlijk het laatste verhaal. Het laatste verhaal voor al die mensen, die alleen maar een gat in hun ziel hebben. Die Naam is als een balsem.
6 – Genesis 49:25
“...door de God uws vaders, die u zal helpen, en de Almachtige, die u zal zegenen met zegeningen des hemels boven, met zegeningen van de watervloed, die beneden ligt, met zegeningen van de borsten en de moederschoot…”
Dat is dus de zegen, die gegeven wordt aan Jozef. Hier hebben we Jacob op zijn sterfbed. En met zijn laatste adem gaat hij twaalf zegeningen uitspreken. Hier komen al die woorden ook weer in één tekstverband bij elkaar. El Sjaddaï, sjaddajim (= borsten) en rèchem (= moederschoot).
De Naam garandeert de toekomst van Jozef. En Jozef is in de Bijbel symbool van de verloren broeder, dat is de broeder die je kwijt bent. Speciaal Jozef, speciaal de broeder die kwijt is, krijgt die Naam mee. Eerst Manasse en Efraïm al, en nu Jozef zelf.
Jozef is de broeder, die de meeste ballingschap heeft gekend. Boven die lange ballingschap van Jozef, tussen hemel en vloed staat die Naam. Tussen hemel en aarde moet Jozef zijn weg zoeken, tussen de hemel boven en de oervloed onder.
Pas als Mozes uittrekt met het volk, nemen ze de ´aron´ mee, de kist, de ark, waarin zich het gebeente van Jozef bevond. Dus Jozef is eigenlijk de laatste die uittrekt uit Egypte. Daarin is Jozef het beeld van de Christus.
Jezus is ook de laatste die op weg gaat naar het beloofde land. Hij laat ons allemaal voorgaan. Hij zegt: Ik ga jullie erheen brengen en dan ga Ik wel als laatste. ´Gij die als allerlaatste op aarde wederkomt´