Geheim
In Efeziërs 3:8,9 spreekt Paulus over het bijzondere voorrecht dat hem is gegeven om te mogen bekendmaken wat de "bediening van het geheimenis" (NBG) of de "gemeenschap der verborgenheid" (SV) inhoudt. Hoewel een enkel handschrift anders vermeldt, is het toch aan te nemen dat hier het woord 'oikonomia' bedoeld is: huishouding of bedeling dus. Deze aanduiding geeft precies weer wat het bijzondere is aan:
- Paulus' rentmeesterschap/ bediening
- Paulus' boodschap/ Woordverkondiging
- Paulus' inzicht in Gods plan/ het verborgen deel
Hij mocht namelijk in het licht stellen (Gr. 'photisai’ - vgl. ons woord 'foto') wát die bedeling inhoudt. Dat was inderdaad een voorrecht, want God had het al die tijd ("van eeuwen her") verborgen gehouden voor de mensen. Zelfs de overheden en machten kenden deze "veelkleurige wijsheid Gods" niet. En toch was dit alles in overeenstemming met het "eeuwige voornemen (Lett.: het plan der eeuwen), dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd..." (3:11). God had het misschien wel eerder kùnnen openbaren, maar Hij heeft dat niet gedaan. Pas op de tijd, die Hij daarvoor in Zijn Goddelijk voornemen had aangewezen, maakte de Here dit bekend. Hij werkt in alles "naar de raad van Zijn wil" (Efe. 1:11).
Samen één in en met Christus
Wat Paulus in het licht mocht stellen, vinden wij in o.a. vers 6: de heidenen zijn medeërfgenamen, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het Evangelie...
Wij zijn als gelovigen in Christus en het woordje 'mede' of 'samen' (Gr. sun) wijst op de intieme relatie met Christus.
1. Medeërfgenamen (Gr.'sugkleronoma’)
Wij erven samen met Christus. Hij is dé Erfgenaam (Hebr. 1:2). Alles behoort Hem toe. Hij is Hoofd "boven al wat is" en in die hoedanigheid "gegeven aan de Gemeente, die Zijn Lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt" (Efe. 1:22,23). Daar mogen wij dus uit afleiden, dat wij met Christus delen in het hoofdschap boven alles! Een unieke positie heeft de Here God ons bereid, in Hem reeds uitverkoren vóór de grondlegging der wereld (vgl. Efe. 1:4). In Efeziërs 1:5 staat, dat God ons "tevoren ertoe bestemd heeft als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus". Hier wordt het woord ´huiothesian´ gebruikt (huios = zoon, thesis = plaats/ stelling), hetgeen letterlijk betekent: zoonplaats. Dus: God heeft ons de Zoonplaats gegeven!
De Gemeente deelt dus niet in een bepaalde mate in de erfenis, maar ten volle.
Wij kunnen ons niet indenken wat dat betekent. Hoewel wij er nu reeds mee bezig mogen zijn door het Woord van God (vgl. Efe. 1:15 e.v.) zullen wij de volle rijkdom daarvan gaan verstaan als Christus verschijnt in Zijn heerlijkheid.
2. Medeleden (Gr.'sussoma’)
Indertijd konden heidenen worden ingelijfd in Israël (zgn. proselieten = erbijgekomenen of Jodengenoten). Hier is echter veel meer aan de hand. Het is iets totaal nieuws! Het is niet zo, dat heidenen nu bij Israël worden gevoegd ofzo, nee, samen met gelovigen uit Israël zijn gelovige heidenen met Christus één Lichaam. Dat is een nieuwe schepping.
In het Oude Testament lezen wij veel over Israël en de volkeren en de beloften die God gegeven heeft. Maar dit was een verborgenheid: gelovige Joden en gelovige heidenen staan op voet van volkomen gelijkheid en gelijkwaardigheid met elkaar en zijn één in en met de verhoogde Christus. Samen met Christus één Lichaam, waarvan Hij het Hoofd is en wij de leden. Met alle rijkdom van dien en alle zegeningen, die daaruit voortvloeien.
3. Medegenoten (Gr.'summetocha’)
Tenslotte hebben wij ook deel aan "de belofte in Christus Jezus". Ook hier gaat het - kennelijk - weer om iets unieks. Iets wat eveneens "ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden...".
Wij kunnen hierbij denken aan wat Paulus schrijft in Titus 1. Hij spreekt daar over zijn apostelschap en de "hoop des eeuwigen levens", die God "vóór eeuwige tijden beloofd heeft". (Lett.: vóór de tijden der eeuwen - aionen). Dus vóórdat Gods plan der eeuwen in werking getreden is, lag daar reeds een belofte van God klaar: de "belofte in Christus Jezus". We lezen verder in Titus 1 "...terwijl Hij te Zijner tijd1 Zijn Woord heeft openbaar gemaakt in de verkondiging, die mij is toevertrouwd in opdracht van God...". Hier laat Paulus nog eens zien hoezeer zijn verkondiging een bijzondere is en betrekking heeft op de bekendmaking van een groot geheim.
In 2 Timotheüs 1 lezen wij iets dergelijks en daar komt ook de genade weer naar voren. God heeft ons behouden "en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden (lett.: vóór de tijden der eeuwen), doch die nu geopenbaard is door de verschijning van onze Heiland, Christus Jezus... En ik ben daartoe aangesteld als verkondiger, apostel en leraar" (vs. 8-11).
Dus vóór de tijden der aionen heeft God ons de genade reeds gegeven, in Christus Jezus. Pas door de bediening van Paulus zijn deze dingen geopenbaard (ontsluierd). God heeft het aan hem toevertrouwd en door zijn verkondiging wordt het nu ook aan ons onderwezen.
Onnaspeurlijke rijkdom!
Het betreft hier de “onnaspeurlijke rijkdom van Christus” (3:8). Een rijkdom, die niet na te speuren is, dus. Dat bepaalt ons bij het bijzondere van dit geheimenis. We vinden in het Oude Testament veel rijkdommen van Christus. In Johannes 5:39 zegt de Here Jezus: “…en deze zijn het , welke van Mij getuigen…”.
Paulus zegt in 1 Korintiërs 15: “Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, en Hij is begraven en ten derde dage opgewekt, naar de Schriften…” (vs. 4).
We kunnen nog een stapje verder gaan: Hij is ook ten hemel gevaren naar de Schriften (vgl. Ps. 110:1 met bijv. Matt. 26:64, Mark. 16:19, Hebr. 8:1). Ja, dat Hij de hoogste positie heeft ingenomen en dat God alles onder Zijn voeten heeft gesteld (Efe. 1:22), was naar de Schriften (vgl. Ps. 8:7). Dit is dus allemaal na te speuren.
Wat echter verborgen bleef en dus niet na te speuren was, is dat God een heel volk uitverkoren heeft om die positie met Christus te delen: God heeft “Hem als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de Gemeente, die Zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt” (Efe. 1:22,23).
Deze Gemeente is “het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof Zijner heerlijkheid” (Efe. 1:14). De plaats en (toekomstige) positie van het volk Israël is naar de Schriften, want in het Oude Testament uitvoerig bekendgemaakt. Hetzelfde geldt voor de heiligen die niet tot het volk Israël behoorden. Adam bijvoorbeeld, en Henoch e.a., zoals ook Abraham, die samen met vele anderen, zal “aanliggen in het Koninkrijk der hemelen” (Matt. 8:11). Hij verwachtte vroeger reeds het Nieuwe Jeruzalem, “de stad met fundamenten, waarvan God de Ontwerper en Bouwmeester is” (Hebr. 11:10).
Maar dat er een volk zou zijn, een Gemeente, die met Christus deelt in Zijn positie boven al wat is, dat was een geheim, en dat is op Gods tijd en wijze bekendgemaakt. Niet in de Schriften (het O.T.), niet in de Evangeliën, ook niet in de brieven van de apostelen, zelfs niet in de vroege brieven van Paulus (geschreven tijdens de Handelingen-periode), maar pas in de latere Efeze-brief, geschreven tijdens de gevangenschap van Paulus in Rome (Hand. 28). Sterker nog, hij zat juist gevangen ter wille van het geheimenis (zie Efe. 6:19 en Kol. 4:3).
Bevoorrecht
Zo zien we, dat we als gelovigen, die leven in deze bedeling der genade Gods, bijzonder bevoorrechte mensen zijn. Bevoorrecht, want wie zijn wij? Eertijds verloren zondaars, die dwaalden en leefden in overeenstemming met de "loop dezer wereld" (grondtekst: de aioon dezer kosmos). Nu, gerechtvaardigd uit het geloof (van Christus), hebben wij vrede met God, staan we in de genade en roemen in de hoop op de heerlijkheid (Rom. 5:1-3).
God heeft ons vandaag, in deze bedeling, zulke geweldige dingen te leren aangaande onze verbondenheid met Christus. Als wij dat bijzondere onderwijs tot ons nemen, samen met alles wat in Gods Woord is geopenbaard, dan komen wij tot de volle kennis van de Raad Gods. Wij zullen dan gaan onderscheiden waarop het aan komt. We zullen toegerust worden tot dienstbetoon. We zullen opgebouwd worden als leden van het Lichaam van Christus..."totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijk rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus", of, zoals de Statenvertaling zegt: "...tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus" (Efe. 4:13).
God geve, dat wij meer en meer tot geestelijk inzicht komen en gaan verstaan wát het betekent om te leven in de "bedeling der genade Gods" en het geheimenis te mogen kennen:
"...Christus, in Wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn" (Kol. 2:3).
Voetnoot
Letterlijk staat er: "op Zijn tijden...", meervoud. Wellicht sluit dit aan op Handelingen 26:16, waar we lezen: "want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat gij Mij gezien hebt en dat Ik aan u verschijnen zal...".
Hieruit kan opgemaakt worden, dat de Here meerdere keren aan Paulus verschenen is (vgl. ook 2 Kor. 12 waar Paulus spreekt over 'openbaringen) om hem meer inzicht te geven in Zijn voornemen m.b.t. Zijn bedoeling in deze bedeling. Deze 'voortschrijdende' openbaring is terug te vinden in Paulus' vroegere en latere brieven, zodat God inderdaad 'op Zijn tijden' Zijn Woord heeft openbaar gemaakt in de verkondiging, die Paulus is toevertrouwd.