Oprecht Liefhebben
“De liefde zij ongeveinsd. Weest afkerig van het kwade, gehecht aan het goede” (Rom. 12:9).
Dit wil zeggen dat onze liefde oprecht en eerlijk moet zijn. Daarom zegt Paulus dat het “doel van (alle) vermaning liefde is, uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof, en dan komt mij voor de geest, uw ongeveinsd geloof, zoals het eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Eunike, en ook – daarvan ben ik overtuigd – (woont) in u” (1 Tim. 1:5).
“Moet ik met de roede tot u komen, of met liefde en in een geest van zachtmoedigheid?” (1 Kor. 4:21).
De Korinthiërs namen het niet zo nauw met de boodschap van Paulus, vandaar deze uitspraak. Soms is het nodig met rake bewoordingen (kan ook als een roede werken), iemand, of een groep mensen tot de orde te roepen. Salomo zei: "Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg" (Spr. 13:24). En: "Roede en bestraffing geven wijsheid, maar een aan zichzelf overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande" (Spr. 29:15).
“De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen” (1 Kor. 13:4).
We weten dat God liefde is. Een logisch gevolg is dan dat God goedertieren is, dat lezen we in Psalm 145, vers 17: "De HERE is rechtvaardig in al zijn wegen, goedertieren in al zijn werken." Afgunst is een vorm van jaloersheid, die niet past bij de gezindheid, die we in Christus horen uit te stralen. Daarom zegt Psalm 37, vers 8: "Sta af van toorn en laat de grimmigheid varen, wees niet afgunstig, dat sticht louter kwaad."
We zien in Tessalonica hoe afgunst louter kwaad voortbracht. Paulus en Silas gingen in Tessalonica naar de synagoge der Joden, en “behandelden daar drie sabbatten achtereen gedeelten uit de Schriften, door aanhalingen uitleggende, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze de Christus is.” Enigen lieten zich door Paulus overtuigen, maar het overgrote merendeel der Joden werden afgunstig en namen enkelen van het minste straatvolk te hulp, veroorzaakten een oploop, en brachten de stad in rep en roer, met de bedoeling Paulus en Silas voor de volksvergadering te brengen. Er waren gelukkig broeders, die hen verborgen hielden en des nachts de stad uit leidden (Hand. 17:1-9).
“De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht” (1 Kor. 8:1).
Wanneer we alleen maar kennis vergaren, zonder dat het gepaard gaat met liefde, ontstaan er alleen maar opgeblazen mensen, die prat gaan op hun eigen kennis. Deze mensen hebben ook alleen zichzelf lief, en missen de gemeenschap in liefde met God, met de naaste, met hun broeders en zusters. Liefde en kennis zijn onafscheidelijk. Door de liefde (tot de waarheid) groeit de kennis, en door meerdere kennis van het Woord leren we de liefde Gods kennen. Daarom heeft Paulus zelf al de overtuiging van de broeders in Rome, dat zij zelf reeds vol van goedheid zijn, vervuld met al de kennis, in staat ook elkander terecht te wijzen (Rom. 15:14), omdat zij in elk opzicht rijk zijn geworden in Hem: in alle woord en alle kennis (1 Kor. 1:5). Daarom is het zo belangrijk te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods (Efe. 3:19), om “de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God” (Kol. 1:10).
“Maar wie Zijn Woord bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt. Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem zijn” (1 Joh. 2:5).
Uit deze tekst blijkt hoe belangrijk het is om Gods Woord liefdevol in ons hart te sluiten. Maar bij dat "bewaren" behoort dat wij de rechte "voren" trekken bij het brengen van dat Woord. Daarom zegt Paulus dat wij Hem verkondigen, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten in alle wijsheid, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn (Kol. 1:28). Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openbaren (Fil. 3:15).
Wij weten dat we gezegend zijn met alle geestelijk zegeningen (Efe. 1:3) in Christus Jezus. We zijn mede opgewekt en ons is mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus (Efe. 2:6). Daarom mogen we ook weten dat we in Hem volmaakt zijn. God ziet ons uitsluitend in Christus als een volmaakte nieuwe schepping! Daarom zijn wij volmaakt, gelijk onze hemelse Vader volmaakt is! Wat een overstelpende liefde!
Zonder de Liefde is alles ijdelheid
“Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets. Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde niet, het baatte mij niets” (1 Kor. 13:3).
Deze teksten uit 1 Korintiërs 13 hebben eigenlijk alle drie dezelfde strekking. Zonder de liefde is alles ijdelheid. Dan is er sprake van de (ontbrekende) liefde Gods, die ons als een vrucht van de Geest is geschonken.
Er staat nogal wat in deze verzen, aangaande datgene wat we zouden kunnen bezitten: Spreken in vreemde talen, in talen der engelen, profetische gaven, alle geheimenissen weten, alle kennis bezitten, al het geloof hebben, bergen kunnen verzetten, en daarnaast al ons bezit uitdelen en ons lichaam geven. Zelfs al zou dit alles ons deel zijn, en zouden we alles wat we bezitten weggeven, dan nog is het allemaal niets in Gods ogen zonder de liefde.
Denk in dit verband maar eens aan de geschiedenis van de rijke jongeling in Mattheüs 19:16-22. Een bijzonder verhaal van de Here. Een jongeling, die de complete wet des Heren in acht had genomen, kwam bij de Here Jezus vragen hoe hij het eeuwige leven kon verwerven. Uit het verhaal kunnen we opmaken dat hij die wet nauwgezet onderhield. In die wet stond: wie dat doet zal leven (Lev. 18:5). Dus had die jongeling kunnen weten, dat hij door zijn werken der wet rechtvaardig stond tegenover God, en dat hij dan het Leven reeds had. Dan was zijn vraag totaal overbodig. Maar uit zijn vraag blijkt toch twijfel. Uit het vervolg van het verhaal kunnen we leren dat het onderhouden van Gods wet niet zijn hartezaak was. Het hart van die jongeling is gevuld met andere wereldse zaken, waarvan hij maar moeilijk afstand kan doen. Zijn vele goederen waren voor hem belangrijker dan het volgen van de Here Jezus. Dus zijn liefde voor aardse zaken was groter dan zijn liefde voor de Here.
Daarom zegt Prediker ook: "Toen ik mij nu wendde tot alle werken die mijn handen hadden gewrocht, en tot het zwoegen waarmee ik mij had afgetobd om die te volbrengen – zie, alles was ijdelheid en najagen van wind, en er is geen voordeel onder de zon” (Pred. 2:11). En ik nam in ogenschouw alle daden, die onder de zon verricht worden, en zie: alles is ijdelheid en najagen van wind” (Pred. 1:14). “Daarom kreeg ik een afkeer van het leven, want kwaad scheen mij het werk, dat onder de zon geschiedt: het is alles ijdelheid en najagen van wind” (Pred. 2:17).
"Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand. Want tot hen behoren zij, die zich in de huizen indringen en vrouwtjes weten in te palmen, die met zonden beladen zijn en gedreven worden door velerlei begeerten, die zich te allen tijde laten leren, zonder ooit tot erkentenis der waarheid te kunnen komen. Zoals Jannes en Jambres, de tegenstanders van Mozes, staan ook dezen de waarheid tegen; het zijn mensen, wier denken bedorven is, en wier geloof de toets niet kan doorstaan. Maar zij zullen het niet veel verder brengen, want hun onzinnigheid zal aan allen overduidelijk worden, zoals ook bij genen het geval was" (2 Tim. 3:1-9).
Maar wanneer wij door de liefde in de juiste gezindheid staan, dan willen wij de de Here kennen, ja, ernaar jagen Hem te kennen (Hos. 6:3); dan vergeten wij hetgeen achter ons ligt en strekken wij ons uit naar hetgeen vóór ons ligt, dan jagen wij naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus (Filipp. 3:14).