Desillusie
Als men zich de situatie, die ontstond in het jaar 70 na Christus, goed indenkt (Israëls terzijdezetting werd zichtbaar bevestigd door de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing van het volk) dan moet men zich afvragen wat dit betekende voor de gelovigen en de gemeenten in die tijd. Allen verwachtten nog bij hun leven de wederkomst van Christus op aarde (Rom. 13:12; 1 Kor. 7:29; Hebr. 10:37; Openb. 1:3,7) en de daarmee gepaard gaande opstanding van de ontslapen gelovigen uit het graf (1 Kor. 15:52; 1 Tess. 4:16), opdat men tezamen de Here tegemoet zou gaan in de lucht bij Zijn komst. Men zou hun ontslapen geliefden uit de dood terugkrijgen. Dit was hun troost. Dit was hun hoop. En gezamenlijk (de opgestane gelovigen uit het graf tezamen met de levende gelovigen, die veranderd zouden worden in een ogenblik) zou men de Here tegemoet gaan in Zijn wederkomst op aarde om Zijn vrederijk te vestigen: Maranatha, Jezus komt!
Men moet zich eens trachten voor te stellen, wat voor een schok het voor de gelovigen was nu Israël verworpen werd en men definitief een grens in de geschiedenis des heils passeerde in de jaren 61-70.
Tot op dat ogenblik stond Israël centraal in de Schrift en al wat door Gods boodschappers verkondigd werd. Alle zegeningen hingen af van dit volk, of konden slechts verkregen worden in gemeenschap met dit volk. Israël werd nu Lo-Ammi (= niet Mijn-volk).
Wat bleef er dan over nu Israël verdween? Waar bleef de hoop op een opname, een tegemoet gaan van de Heer bij Zijn komst? Waar bleef de hoop op de komst van het Koninkrijk, waarvan de krachten reeds gesmaakt werden? Heidenen waren geënt als wilde loot op de olijfboom en profiteerden van de sappen van de wortel: "Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen, beroem u dan niet tegen de takken! Indien gij u ertegen beroemt; niet gij draagt de wortel, maar de wortel u” (Rom. 11:17,18).
En nu werd die boom omgehakt, uitgehouwen (de bijl had al lange tijd aan de wortel gelegen), zodat er alleen een stronk overbleef. Maar waar bleven de gelovigen in geestelijk opzicht? Waar bleef ik bijvoorbeeld als gelovige uit de heidenen die als een wilde loot geënt was op die olijfboom? Wat was nu mijn hoop? Wat en waar bleven nu mijn zegeningen? Waarop kon ik nu nog steunen? Zou Gods voornemen gefaald hebben? Hadden de profeten, de apostelen en de Here Zelf zich vergist? Dit waren ernstige, serieuze vragen waarvoor al de gelovigen zich in die dagen geplaatst zagen. De Twaalven vormden tot dan toe een zichtbare autoriteit. Twaalf apostelen opgeleid en aangesteld om in de toekomst te zitten op 12 tronen om de 12 stammen van Israël te richten (Matt. 19:28).
Maar wat bleef er van dit alles over nu dit volk, inclusief die zichtbare autoriteit van de 12 apostelen, vanwege haar onbekeerlijkheid terzijde werd geplaatst? Sommigen dachten misschien aan Paulus, die over iets nieuws sprak. Die begon te spreken over een geheimenis, een verborgenheid, die van alle eeuwen in God verborgen was geweest; over een onzichtbare Gemeente die je niet met het blote oog op aarde kan waarnemen; over bovenhemelse zegeningen en over een bovenhemelse hoop en roeping, maar wie kon daarnaar luisteren en het begrijpen? Men vond dit allemaal erg moeilijk en zwaar om te verstaan en de massa keerde zich van de apostel Paulus af. Allen die woonden in het gebied van Asia hadden het "woord de Heren" gehoord (Hand. 19:10) en in zijn laatste brief aan Timotheüs moest de apostel schrijven: “Dit weet gij, dat allen in Asia zich van mij hebben afgekeerd..." (2 Tim. 1:15).
Dit kon toch niet de uitkomst zijn? Zou men nu moeten loslaten wat tot dan toe het innerlijke en uiterlijke geestelijke leven had gekenmerkt?
Dat wilde er bij velen niet in en men moest dus tot een andere oplossing komen. Zo kwam men ertoe om geleidelijk een menselijk stelsel te vormen met een zichtbare kerk, waar Paulus voorgoed werd verlaten.
Men dacht dat men toch, ondanks dat het optreden van de twaalf apostelen tot een eind was gekomen, nog op de prediking van de apostelen der besnijdenis moest blijven steunen en zodoende als het ware de Handelingen-tijd kon blijven voortzetten. Uiteraard was dat wel lastig. Want wat hadden de Twaalven gepredikt? Zij hadden verkondigd, dat de Here Jezus zichtbaar en letterlijk zou wederkomen op aarde. Alle zegeningen van het Koninkrijk waren letterlijk geweest. De tekenen, wonderen en genezingen waren voortdurend zichtbaar geweest als voorboden van het Koninkrijk. Maar men kon natuurlijk hier niet meer letterlijk aan vasthouden nu dit afgedaan had en verstomde (1 Kor. 13:8-10).
De oplossing van de vergeestelijking
De gedachte ontstond, dat men al wat de profeten en apostelen eertijds verkondigd hadden waarschijnlijk veel te letterlijk had opgevat. Zo ontdekte men een oplossing, voortgekomen uit de koker van de duivel, ingegeven door demonen (1 Tim. 3:15-4:1) en geheel beredeneerd vanuit de mens. Een valse leer uit de synagoge des satans, die heel het christendom zou kenmerken, namelijk: De Christengemeente, de Christelijke Kerk is het geestelijk Israël. God heeft Israël voorgoed verworpen, maar die plek op aarde wordt ingenomen door het ware Israël, de Kerk. En alles wat aan het volk Israël beloofd was, is eigenlijk voor de Kerk bestemd. Niet met Israël, maar met de Kerk is het nieuwe verbond gesloten. Daarom moest men de joodse inzettingen, gebruiken, feesten en offeranden vanuit het Oude en Nieuwe Testament, en alles wat de twaalf apostelen gepredikt hebben, geestelijk opvatten en deze als het ware 'verchristelijken'. Het Koninkrijk dat komen zou, is de Kerk en die heeft nu in de plaats van Israël de opdracht gekregen dat Koninkrijk over de hele aarde uit te breiden. Zo zou de wereld veranderen in het rijk van vrede aanbreken en Christus wederkomen, enzovoort.
Vele zaken werden nu bezien in dat licht en dus aangepast aan de nieuwe omstandigheden. Vanzelfsprekend kon men niet alle joodse inzettingen behouden en letterlijk overnemen. Men had na het jaar 70 niet meer de beschikking over Jeruzalem en de tempel, een offerdienst, een priesterdienst, etcetera.
Jeruzalem was verwoest. De tempel lag in puin. De offeranden waren gestaakt. Het volk en de priesters waren als slaven weggevoerd en verstrooid over het Romeinse rijk. Maar men kon natuurlijk wel zoveel mogelijk trachten alles te vergeestelijken en te verchristelijken om het vervolgens te brengen binnen het functioneren van de christelijke Kerk.
Een paar voorbeelden:
- Men kon de tempelverdeling (voorhof, heilige en heilige der heilige) nabootsen in de kerken die men bouwde.
- Men kon de Levietische priesterdienst verchristelijken en zo in de christelijke kerk een onderscheid maken tussen leken en priesters (de leer der Nicolaïeten, Openb. 2:6,15).
- Men kon het hogepriesterschap overzetten in een pausschap, waarbij deze hoogste opziener, deze hoogste bisschop, Christus Zelf nu al op aarde vertegenwoordigde.
- Men kon de rol van Israël trachten over te nemen ten aanzien van hun evangelisatie-opdracht voor de wereld, om zo de wereld te kerstenen en er voor te zorgen dat het Koninkrijk op aarde zou komen, inclusief de wederkomst van Christus. Het Koninkrijk moest men gaan vergeestelijken en stelde nu de Kerk voor. De Kerk is het geestelijk Israël.
- Men kon het feest van de ongezuurde broden inclusief het pascha verchristelijken tot een christelijke offerande en als een christelijke feestdag op de eerste dag der sabbatten gaan vieren, eerst 1 x jaar, later iedere zondag.
- Men kon het reinigingsgebruik van de joden, het uitgieten van water, verchristelijken tot een christelijke waterdoop en verheffen tot een sacrament, waarbij de dopeling bij zijn waterdoop wederomgeboren werd en de heilige Geest ontving.
- Men kon gaan leren dat het nieuwe verbond nu met de Kerk gesloten was in plaats van met Israël (terwijl de Schrift toch zo duidelijk verklaard, dat de Here het nieuwe verbond met Israël zou sluiten, zie bijvoorbeeld Jer. 31:31-34) en dat het teken van het verbond, de doop, nu in de plaats van de besnijdenis was gekomen. Enz, enz.
Gods rentmeester verlaten
Toen men eenmaal zo ver was, bleek het duidelijk dat men geen rekening meer hoefde te houden met de apostel Paulus, de door God aangewezen rentmeester van de tegenwoordige bedeling, die bekend moest maken welke zegeningen, beloften, hoop en positie nu in Christus de onze zijn. In zijn laatste brieven spreekt hij in het geheel niet meer over het volk Israël en de joodse inzettingen, laat staan over een geestelijk volk dat hiervoor in de plaats zou zijn gekomen, maar over allerlei `moeilijke' dingen van vóór de grondlegging der wereld, waarover tot dan toe geen mens ooit had gesproken en dus verborgen waren gebleven in God. Zoals al eerder gezegd: men keerde zich van hem af.
Men ziet hier hoe satan tegenover het woord der waarheid, tegenover de openbaring van de bediening van de verborgenheid, de leugen inbrengt. En deze leugen woekerde voort door heel de kerkgeschiedenis heen.
Dat is ook de reden waarom ook vandaag de meeste gelovigen geen weet hebben van de rijkdom van genade die hen toebedeeld is als leden van het Lichaam van Christus. Men doet Christus en zichzelf te kort door niet vanuit die gezegende positie te leven. Men kent Christus niet recht en men kent zichzelf in Christus niet recht.
Door deze valse leer heeft de boze de bron van scheuringen in het midden van de gelovigen gelegd en daarmee grote verdeeldheid gezaaid in de afgelopen 2000 jaar, waardoor hij het werk van Christus tracht te verwoesten. De schisma's ontstonden vaak door meningsverschillen over de verchristelijkte joodse gebruiken, feesten en inzettingen, zoals:
- Hoe, wanneer, wie, moest men dopen?
- Hoe, wanneer, met wie, moest men avondmaal vieren?
- Wie hadden geestesgaven?
- Op wie was de autoriteit van de 12 apostelen overgegaan?
- Wie vertegenwoordigt nu Christus op aarde?
- Wat is nu de basis van het samenkomen?
Uiteraard krijgt men op zulke punten grote meningsverschillen, omdat het Lichaam van Christus vanuit de Schrift voor de tijd van vandaag nergens de opdracht krijgt om zich te gedragen als een soort verkleed Israël. Men kan zich nergens op de Schriften baseren. Men kan alleen steunen op de traditie en de menselijke overlevering. Een onevenwichtiger en discutabeler basis is niet te vinden.
Door deze valse leer effende satan ook het pad voor de toekomstige openbaring van de mens der wetteloosheid, de zoon des verderfs, de antichrist, die zich als de Christus zal voordoen, zodra de mens onder aanvoering van de Kerk het lukt om een zogenaamd wereldrijk van vrede op aarde te creëren.
Zij die getrouw waren gebleven aan Paulus, vormden een uiterst kleine minderheid. Zij waren ongetwijfeld `ketters' in de ogen van de kerkelijke autoriteiten. Misschien hebben ze enkele geschriften nagelaten, maar deze zijn onbekend. Indien ze bestaan hebben, werden ze niet in aanmerking genomen door de autoriteiten die de absolute macht in handen hadden.
Tradities en menselijke overlevering
Zo ontstond een verscheurde Kerk. Eén grote chaos van kerken, denominaties, gemeenschappen, groepen en kringen, die allemaal claimen, dat zij het op bepaalde punten beter weten en praktizeren dan de anderen. En als men op deze enorme verdeeldheid ziet, hoe durft men dan zich te beroepen op Goddelijke instellingen? Wil men, zoals de Kerk van Rome, op de `Overleveringen' steunen, dan moet men eerst beslissen op welke overleveringen men wil steunen. Bijvoorbeeld ten aanzien van het Pascha waren er twee `Apostolische' overleveringen. Wil men alleen op de Schrift steunen, dan ontbreken duidelijke aanwijzingen voor nieuwe instellingen. De grote zwakheid van alle kerken ligt in hun begin.
Terwijl als men naar Israël kijkt en men bestudeert in de Bijbel haar begin en ontstaan als Gods volk, dan is er niets in duisternis gehuld. Alles is klip en klaar. God liet alle inzettingen, gebruiken, feesten, enzovoort, in detail beschrijven. Mozes, als rentmeester van de wet, zette nauwkeurig de gehele regelgeving voor het joodse volk op schrift. Elke inzetting die God aan Israël gaf, werd volledig, tot in alle bijzonderheden beschreven.
Indien men de plaats van Israël wil innemen, moet men óf die inzettingen getrouw volgen, óf elke wijziging kunnen rechtvaardigen op grond van nieuwe openbaringen. Indien God aan een christelijke Kerk gewijzigde inzettingen had gegeven, dan zouden deze van het begin af aan duidelijk omschreven moeten zijn geweest en door allen eendrachtig gevolgd moeten zijn. Maar men ziet juist het tegenovergestelde. Gedurende de eerste eeuwen is er de grootste verwarring en heerste er een hevige onderlinge strijd over de wijze waarop de overgezette joodse inzettingen (o.a. doop en avondmaal) gehouden moesten worden. Die strijd is eigenlijk in het christendom nooit geluwd. Steeds opnieuw laait die strijd onder de gelovigen op en veroorzaakt het scheuringen. Terwijl Israël in zijn begin en ontstaan volledig helder in de Schrift uiteengezet wordt, is het begin van de christelijke, zichtbare Kerk, het zogenaamde geestelijk Israël, in duisternis gehuld en is alles onduidelijk. Israël werd Lo-Ammi en door God terzijdegezet. Paulus, met zijn openbaring van de verborgenheid, werd verlaten. Daardoor heerste chaos onder de gemeenten, om een oplossing te zoeken in deze nieuw ontstane situatie na Handelingen 28:28. Men begint zich al spoedig op menselijke overleveringen te beroepen.
Dit verlaten, dit afkeren van de apostel Paulus en zijn bedeling (of: rentmeesterschap) van de verborgenheid heeft in brede kring binnen de christelijke Kerk navolging gevonden tot op de huidige dag. Het trieste gevolg is dat de meeste kerken, gemeenten, kringen en groepen voor hun fundamentele basis helaas steunen op de traditie en de menselijke overlevering in plaats van op het Woord der Waarheid.