“Als ik zing over een meisje op een rood fietsje, wil ik dat meisje op dat rode fietsje voorbij zien fietsen. Maar de laatste tijd zie ik haar niet meer. Ik zing wel over haar, maar ik doe álsof ik haar zie fietsen.” Jaren geleden hoorde ik dit iemand zeggen. Ik meen dat het Herman van Veen was, maar het kan net zo goed Freek de Jonge zijn geweest en een jongetje op een blauwe step. Maar wat hij zei raakte me en met spijt moest ik mezelf bekennen dat mij dat veel te bekend voor kwam. Mijn gitaar en ik zingen wat af en de keren dat ik het spreekwoordelijke meisje heb zien fietsten zijn zeldzaam. Die momenten zijn puur en echt.
Zo is het met zoveel. En bij mij ook zo vaak met het geloof. De liederen die we zingen in de kerk, die zo bekend zijn en vaak ook zo mooi zijn, zing ik mee. Maar hoe vaak wel niet op de automatische piloot. Veelal zijn het de woorden die gezongen geworden, maar dringt het besef van de prachtige betekenis ervan nauwelijks door. Ik durf te zeggen dat als ik op die manier meezing met de bedoeling God te eren, eigenlijk meer doe álsof ik God eer.
Op de bijbelkring kwam de twijfel en de zoektocht binnen het geloof van een mede-kringer ter sprake. Twijfel is geen mens vreemd en iedereen in de kamer had dan ook de meest hartelijke en goed bedoelde adviezen klaarliggen. Eén voor één werden deze op hem afgevuurd, gelaten liet hij de woordenstroom over zich heen komen. De bezorgdheid, het meeleven, het advies, het werd gewaardeerd, maar na de zoveelste bekende woorden zei hij: “Ik weet het. Precies deze woorden heb ik zelf ook zo vaak tegen andere twijfelaars gezegd. Sterker nog, als er morgen iemand met twijfel naar mij toe komt, zal ik hetzelfde zeggen.” Hij weet dat er Eén God is om in te geloven, hij weet dat God de Enige is die hoop geeft en dat het leven zonder Schepper zinloos is.
Hij wil enkel voorkomen dat hij de rest van zijn leven vertéld over hoe mooi dat meisje op haar rode fiets de straten doorkruist. Hij wil haar weer zíen fietsen.