De slaap van de dood
De geschiedenis van het dochterje van Jaïrus vinden we (onder meer) in het Marcusevangelie; en wel in hoofdstuk 5:21-43. De parallelteksten staan in Matteüs 9:18-26 en Lucas 8:40-56. In dit artikel is echter de beschrijving van Marcus als leidraad genomen. Na Zijn bezoek aan het land der Gerasenen / Dekapolis keerde de Here Jezus terug, waarbij Hij het meer van Galilea overstak. Aan land gekomen, "verzamelde zich een grote schare bij Hem" (vs. 21). Meteen al lezen we van Jaïrus, een synagoge-overste, wiens dochter "op haar uiterste" lag. Hij smeekt de Here Jezus om met hem mee te gaan opdat zijn dochter behouden zou worden (vs. 23). De nood van deze man was groot; volgens de beschrijving van Lucas was het de enige dochter van Jaïrus, wat de nood mogelijk nóg groter maakte. De Heer gaat mee.
Onderweg echter komt men vanuit Jaïrus' huis de Heer en Jaïrus al tegemoet met de droevige boodschap: "Uw dochter is gestorven; waarom valt gij de Meester nog lastig?" (vs. 35). Hiermee wordt al beschreven hoever een mens eigenlijk zien kan: tot de dood, want daarna houdt het op. Zo lang er leven is, is er hoop. Heeft de dood echter eenmaal z'n intrede gedaan dan is het te laat; jammer, maar helaas. Waar echter de mens stopt, gaat God verder! In de woorden die de Here Jezus vervolgens uitspreekt, blijkt dat het voor Hem niet ophoudt bij de dood: "Wees niet bevreesd, geloof alleen" (vs. 36). Geloof gaat verder dan een mens zien kan! Het geloof "is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet", zegt Hebreeën 11:1. Geloof heeft dus betrekking op onzichtbare dingen in twee opzichten: ten eerste gaat het om dingen die je niet ziet, omdat ze er nu nog niet zijn (dingen, die men hoopt) en ten tweede gaat het om dingen die er nu wel zijn, maar voor ons oog niet zichtbaar zijn (dingen, die men niet ziet). "Geloof alleen!", zegt de Heer. Hij keek daarmee verder dan een mens zien kan; Hij zag de onzichtbare dingen.
"Uw dochter is gestorven", zegt de mens. De Heer zegt echter: "Het kind is niet gestorven, maar het slaapt" (vs. 39). Hilariteit is het gevolg: Hij werd uitgelachen. De mens met zijn beperkte zicht, meent zich dit ook nog te kunnen veroorloven!
Waar de mens dus zegt: dood, daar zegt God: slaap. Het is hier niet de enige keer dat dit zo naar voren komt. Zie bijvoorbeeld Johannes 11:11-15, waar we lezen over de opwekking van Lazarus. Ook daar gebruikt de Heer, sterven, slapen, dood en slaap door elkaar. Als God de dood inderdaad ziet als een slaap, dan betekent dit andersom dat de slaap ons iets zegt over de dood. En dan zijn de overeenkomsten opeens treffend. Wanneer wij 's avonds in slaap vallen, verlopen er - normaalgesproken - een aantal uren waarin we ons in een volkomen onbewuste staat bevinden. Aan het einde van die tijd, worden we wakker en ... staan we op. Zo hebben we elke dag eigenlijk een prachtig getuigenis van de opstanding uit de dood!
Prediker zegt over leven en sterven: "Dit is het ergste, dat onder de zon geschiedt: dat allen eenzelfde lot treft; daarom is het hart der mensenkinderen vol boosheid en is er verdwaasdheid in hun hart hun leven lang; en daarna gaat het naar de doden" (hfdst. 9:3). In vers 10 lezen we dat dit 'naar de doden gaan' betekent: naar het dodenrijk gaan: "... er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat".
Het is duidelijk: in het dodenrijk - de plaats waar de doden zijn - is geen "werk of overleg of kennis of wijsheid"; net als in je slaap. Over die onbewustheid in de dood / het dodenrijk gaan nog wel wat meer teksten. Zie bijvoorbeeld Psalm 6:6 en 115:17.
De plaats waar de doden zijn
We zagen al uit vergelijk van Prediker 9:3 met Prediker 9:10 dat de plaats waar de doden zich bevinden, het dodenrijk wordt genoemd. Nu wordt in Prediker 9:10 voor "dodenrijk" (Statenvertaling: "graf") het (Hebreeuwse) woord sheol gebruikt. Het lijkt voor de hand liggend dat we hierbij moeten denken aan een plaats waar de doden zijn; een plaats echter die tot de, voor het menselijk oog, onzichtbare dingen behoort. De vertaling met "graf" doet te veel denken aan het zichtbare graf op de begraafplaats. Behalve onzichtbaar voor ons, is het ook een plaats die zich beneden / onder bevindt. Vergelijk Jacob, die zegt: "... rouw dragend zal ik tot mijn zoon in het dodenrijk neerdalen" (Gen. 37:35).
Sheol kan ook wel vertaald worden met 'holle plaats' (denk aan het Duitse 'Hölle' en aan het Nederlandse woord 'hel'). Het woord sheol komt van van sha'al: vragen, informeren, lenen. Deze laatste betekenis bepaalt ons erbij dat het dodenrijk een plaats is, waar doden slechts tijdelijk zijn. Iets wat je leent, moet je immers op enig moment weer teruggeven? Zie wat het 'tijdelijke' van het dodenrijk betreft: "... de dood en het dodenrijk gaven de doden die in hen waren ..." (Openb. 20:13).
De doden bevinden zich slechts tijdelijk in het dodenrijk. Daarbij maakt het overigens niet uit of je in dit leven nu wel of niet geloofd hebt in God; opstaan zul je. Paulus schrijft bijvoorbeeld in 1 Korintiërs 15: "... evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden" (vs. 22).
Psalm 4:9 "In vrede kan ik mij te ruste begeven en aanstonds inslapen, want Gij alleen, o HERE, doet mij veilig wonen"
Hoe kom je uit de dood / het dodenrijk te voorschijn? Dat leert de geschiedenis van het dochtertje van Jaïrus ons ook: op het Woord van de Heer.
Samen met Jaïrus en zijn vrouw, en de apostelen Petrus, Jakobus en Johannes gaat de Heer de kamer binnen, waar het kind lag (Marc. 5:40) - totaal zijn er dus zeven mensen in die kamer aanwezig. En Hij spreekt dan tot het meisje: "Talita koem, hetgeen betekent: Meisje, Ik zeg u, sta op!" Of eigenlijk: 'Wordt opgewekt!' (vs. 41). En - hoe kan het ook anders - het meisje "stond onmiddellijk op" (vs. 42); het meisje stond op (anistemi) en iedereen ontzette zich bovenmate (existemi).
Door de stem van de Heiland werd het meisje gewekt uit de dood. Zo verging het ook Lazarus: "Lazarus, kom naar buiten!" (Joh. 11:43) en ook de jongeling te Naïn: "Jongeling, Ik zeg u, sta op!" (Luc. 7:14). Telkens klinkt daar die gebiedende stem van de Heer. In Johannes 5 omschrijft de Heer Zichzelf als de "Zoon des mensen" en zegt Hij: "Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar Zijn stem, zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel" (vs. 28 en 29).
De geestelijke situatie van Israël
De hele gebeurtenis van de opwekking van Jaïrus' dochtertje speelt zich af in Israël. Het heeft als teken daarmee bijzonder veel te zeggen over en tot Israël. Zo vermeldt de geschiedenis in Marcus 5:42 dat het meisje twaalf jaar oud was. Dit getal '12' bepaalt ons bij Israël; het volk dat uit twaalf stammen bestaat en symbolisch omschreven wordt als twaalf sterren (Gen. 37:9 (de twaalfde ster was Jozef); vgl. Openb. 12:1).
Laten we echter ook lezen wat er gedurende de weg, die de Heer vanaf het meer van Galilea naar het huis van Jaïrus aflegt, nog meer gebeurt. In de verzen 25-34 van Marcus 5 lezen we over een vrouw die "twaalf jaar aan bloedvloeiingen geleden had". Opnieuw dit getal '12', waardoor deze vrouw als het ware verbonden wordt aan het dochtertje van Jaïrus: toen de vrouw ziek werd, werd het meisje geboren!
Zo hebben we een compleet beeld van Israël: door ongeloof was het volk ziek geworden (de vrouw) en op grond daarvan was het feitelijk dood (het meisje). En wat met het meisje gebeurde, zal gebeuren met het volk: "Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor Zijn aangezicht" (Hos. 6:2).
Beide genezingen vinden plaats in samenhang met geloof. Tot de van bloedvloeiingen genezen vrouw zegt de Heer: "Dochter, uw geloof heeft u behouden ..." (vs. 34) - hoewel ze volgens vers 26 eerst zelf al het mogelijke gedaan heeft om genezing te vinden - en tot Jaïrus zegt de Heer: "Wees niet bevreesd, geloof alleen". Tegelijk moeten we vaststellen dat wat het meisje zélf betreft, we niet van geloof lezen. In wat haar overkomen is, zien we slechts de grondwaarheden: dood is een (tijdelijke) slaap en daaruit wordt je door de stem van de Heer opgewekt om op te staan.
Jaïrus
Tot slot nog een opmerking over de naam Jaïrus. Zijn naam betekent: 'Hij zal verlichten' of 'Hij zal tonen'. Deze betekenis komt op een prachtige manier naar voren in Paulus' woorden in Efeziërs 5: "... al wat aan de dag komt is licht. Daarom heet het: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten" (vs. 13b en 14).
Zie voor meer informatie over wat de Bijbel leert over de opstanding het Morgenroodboekje De fundamentele betekenis van de opstanding; Everread Uitgevers; ISBN 978-90-6694-261-5.