Allereerst de aanleiding (Gen. 13:1-9.
Aan het begin van Genesis 13 lezen wij hoe Abraham samen met Lot na zijn niet al te succesvolle avontuur weer terugkomt in het beloofde land. Beide mannen hebben ondertussen een behoorlijk personeelsbestand en een aardige veestapel opgebouwd en die moeten natuurlijk gevoed worden. Het probleem is echter dat er voor al die mensen en al dat vee geen ruimte genoeg is. De verklaring daarvoor wordt gegeven in vers 7: "De Kanaänieten nu en de Perizzieten woonden toen in het land."
De streek waar Abraham en Lot dan verblijven is vol. Iets waar wij, volgens sommige mensen, in Nederland ook last van hebben en wat lijdt tot wrijving tussen bepaalde groepen. In ieder geval zien wij bij Lot en Abraham hetzelfde gebeuren. Zij krijgen geen ruzie met de Kanaänieten en Perizzieten, maar er ontstaat geharrewar tussen de herders van Abraham en Lot. Het conflict zal waarschijnlijk gegaan zijn over waterputten (Gen. 13:10). Oom en neef komen op deze wijze tegenover elkaar te staan, terwijl zij eigenlijk niet elkaars werkelijke tegenstanders zijn. Immers, dat zijn de Kanaänieten en Perizzieten, die, ongewild maar door God bepaald, ongewenste gasten zijn in wat zij als hun eigen land beschouwen. Wat betreft de verhouding tussen Abraham en Lot zou moeten gelden wat David later in Psalm 133 zegt: "Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, als broeders ook tezamen wonen…"
Maar dat is dus niet zo en zo is het in latere tijden en ook nu nog heel vaak niet. Hoeveel conflicten zijn er niet tussen gelovigen onderling? Wij ruziën over bijzaken, leggen elkaar onzinnige verplichtingen en rituelen op, veroordelen andersdenkenden en zijn er vooral druk mee bezig dat wij het naar ons zin hebben binnen de kerk of gemeente, die dat laatste meestal al lang niet meer is door allerlei geruzie en ander gedoe. Te vaak staat onze wijsheid en ons ego centraal in plaats van de liefde van Christus. Het gevolg hiervan is mensen die boos of teleurgesteld weglopen tot aan complete kerk/gemeente scheuringen toe.
Nu is er ook wat dit betreft niets nieuws onder de zon, want ook in de Handelingentijd gebeurde dit al. In dit kader zegt Paulus in 2 Korinthiërs 6:11-13 en 2 Korinthiërs 7:2-3 het volgende: "Onze mond heeft zich tegen u geopend, Korinthiërs, ons hart staat wijd open; bij ons vindt gij niet te weinig ruimte, maar in uw binnenste is het te eng. Maar dan ook gelijk op, (ik spreek als tot mijn kinderen) gij moet ook ruimer worden (…) Gunt ons plaats: wij hebben niemand verongelijkt, niemand te gronde gericht, van niemand voordeel getrokken. Ik zeg dit niet om u te veroordelen; ik heb immers reeds gezegd, dat gij ons zo na aan het hart ligt, dat wij met u zouden willen sterven en leven."
Wij zien hier dat Paulus de Korintiërs oproept om ruimer van hart te zijn. De bekrompenheid van hun eigen denken moet plaats maken voor de grenzeloze genade en liefde van Christus. Deze woorden, die bijna tweeduizend jaar geleden gesproken werden, zijn ook nu nog van waarde voor ons. De grenzen en beperkingen die wij zien in het aannemen van Gods Woord en het omgaan met medegelovigen, vinden hun oorsprong in onze eigen kleingeestigheid. Wanneer ons hart vervuld wordt door de grenzeloze liefde van God, zal onze kortzichtigheid verdwijnen, leren wij Gods Woord aanvaarden zoals het is en weten zelfs met de moeilijkste broeders en zusters om te gaan. Natuurlijk kan dan soms toch nog blijken dat wij als gelovigen onderling niet meer samen op kunnen trekken binnen één gemeente, net zoals Abraham en Lot niet meer samen verder gingen. Maar een splitsing is dan nog altijd iets anders dan een scheuring. Een scheuring brengt altijd ellende met zich mee, bij een splitsing hoeft dit niet.
Het is bij Abraham mooi om te zien met hoeveel redelijkheid en wijsheid hij de conflictsituatie hier ontzenuwt: "Dus zeide Abram tot Lot: Laat er toch geen twist zijn tussen mij en u, en tussen mijn herders en uw herders, want wij zijn mannen broeders. Ligt het gehele land niet voor u open? Scheid u toch van mij af; hetzij naar links, dan ga ik rechts, hetzij naar rechts, dan ga ik links" (Gen. 13:8-9). Merk op wat Abraham hier doet:
- hij geeft impliciet aan dat hij zelf geen conflict met Lot heeft;
- hij stelt dat hij en Lot mannenbroeders zijn;
- hij plaatst zichzelf zo boven het conflict;
- hij komt met een oplossing in plaats van met eisen of beschuldigingen;
- hij geeft Lot de ruimte om de gunstigste keuze te maken.
Een prachtig staaltje conflicthantering vinden wij hier. Daar zijn geen dikke boeken, experts of mediators voor nodig. Abraham stelt zich als stamhoofd en machtigste man het nederigst op. Hij laat zijn eigen belang varen voor dat van zijn jongere en ondergeschikte neef. Wij zien hier in Abraham een beeld van Christus, Die Zijn heerlijkheid en macht aflegde en Zich vernederde om het door ons veroorzaakte conflict met God uit de wereld te helpen.
De keuze van Lot (Gen. 13:10-13)
Abraham mag dan het probleem tussen hem en zijn neef goed oplossen, Lot gaat hier minder goed mee om. Hij grijpt zijn kans en kiest zelf het schijnbaar beste deel van het land. Allereerst had hij vanuit oosters gebruik zijn oudere oom en stamhoofd Abraham de keuze moeten laten. Maar Lot wordt zo verblind door hebzucht, dat hij deze fatsoensregel vergeet en zo in wezen zijn familie minacht. Ook hier zien wij weer iets terug van alle tijden. In hoeveel families wordt er niet geruzied om geld en erfenissen? Hoeveel familiebanden zijn al niet verbroken wegens hebzucht? Gelukkig laat Abraham zich op een later moment niet door wraakzucht leiden wanneer Lot in de problemen komt als hij door de troepen van Kedorlaomer gevangen wordt genomen (Gen. 14). Sterker nog, Abraham is dan zelfs bereid om zijn eigen leven op het spel te zetten voor zijn neef.
Naast hebzucht laat Lot zich ook door zijn ogen leiden, in plaats van door zijn verstand: "Toen sloeg Lot zijn ogen op en zag, dat de gehele streek van de Jordaan rijk aan water was; voordat de HERE Sodom en Gomorra verwoest had, was zij tot Soar toe als de hof des HEREN, als het land Egypte. Dus koos Lot voor zich de gehele streek van de Jordaan" (Gen. 13:10-11). Maar wat Lot niet zag, maar waarschijnlijk wel wist, is dat achter die prachtige uiterlijke schijn niet veel goeds schuilt: "De mannen van Sodom nu waren zeer slecht en zondig tegenover de HERE." (Gen. 14:13)
Zo maakt Lot zijn keuze, met het vooruitzicht dat hem dit geen windeieren zal leggen. Het tegendeel blijkt echter. Na enige tijd volgt ramp na ramp. Eerst wordt Lot gevangen genomen door Kedorlaomer en moet hij bevrijd worden door Abraham (Gen. 14). Daarna moet hij uit Sodom vluchten en verliest al zijn bezittingen, inclusief zijn vrouw en schoonzoons (Gen. 19). Tot slot belandt hij in een grot: "En Lot trok op uit Soar en vestigde zich met zijn beide dochters op het gebergte, want hij durfde niet in Soar te blijven, en hij ging wonen in een spelonk, hij met zijn beide dochters." (Gen. 19:30).
Lot kiest er voor, als hij van Abraham scheidt, om aan de rand van het beloofde land te gaan wonen. Uiteindelijk is de consequentie hiervan dat hij er buiten komt te vallen. Het wordt allemaal nog triester als de dochters van Lot geslachtsgemeenschap met hem hebben bij gebrek aan huwbare mannen. Uit dit incestueuze contact komen uiteindelijk twee volken voort die later buiten Gods verbond en zelfs tegenover Israël komen te staan: de Moabieten en de Ammonieten (Gen. 19:37-38). Het is het laatste wat wij in Genesis vernemen van Lot.
Zo loopt het niet goed af met Lot, omdat hij op zijn ogen afging en zich liet leiden door hebzucht. Aan het begin van Genesis zien wij overigens dat dit ook aan de basis ligt van de zondeval en daarmee van heel veel zonden. In Genesis 3:6 lezen wij namelijk het volgende: "En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at."
In het vers ervoor vinden wij voor de eerste maal het Hebreeuwse woord voor 'ogen' terug in de Bijbel: "De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad." Een veelzeggend vers is dit. De ogen van de mens gingen open, maar dan vooral voor het kwaad. Tegelijkertijd kwam er ook een bedekking op zijn gezicht voor de goede dingen van God: de mens moest de Hof van Eden verlaten.
Die bedekking vinden wij overigens ook terug in de geschiedenis van Lot. Zijn naam betekent zoveel als bedekking/sluier. Lot dacht het allemaal wel helder te zien toen hij naar het oosten keek. Maar uiteindelijk is zijn zicht vertroebeld door de hebzucht. Hij kijkt niet verder dan dit leven en wat hij hier te winnen heeft. Dit is kenmerkend voor de mens van deze wereld. Het begon al in de hof van Eden, waar de vrouw op haar ogen afging en het doel vergat wat God voor haar en haar nageslacht had; namelijk de goede schepping leiden naar het moment dat God haar Zijn volmaaktheid zou geven. Tot in deze tijd, waar het kapitalisme regeert, duurt het egocentrisme bij de mens voort en is zijn gezicht bedekt voor de dingen van God.
Wanneer wij zo naar de geschiedenis van Lot kijken, dan valt nog iets op. Wij zien Lot eerst rondtrekken door Kanaän, dan zet hij zijn tenten op bij Sodom en uiteindelijk zien wij hem in de poort van Sodom zitten (Gen. 19:1). Hij is een belangrijke meneer geworden in deze goddeloze stad, maar daarmee tegelijkertijd ook het tegenovergestelde van de man uit Psalm 1: "Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters." Het gevolg is ook dat hem het tegenovergestelde overkomt van de rechtvaardige man uit Psalm 1: hij draagt geen vrucht en uiteindelijk loopt zijn leven op niets uit.
Is daarmee alles gezegd over Lot? Nog niet, want elders in 2 Petrus 2:7-8 valt iets merkwaardigs te lezen: "…maar de rechtvaardige Lot, die zwaar te lijden had onder de losbandige wandel dier zedelozen, heeft behouden (want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet ingaande werken)". God ziet Lot niet in het vlees aan, maar in zijn geloofsstaat. Ook al is er bij Lot (en ook bij ons) nog zo weinig geloof aanwezig, God rekent het in Christus altijd tot volkomen rechtvaardigheid. God ziet niet wat voor ogen is, maar Hij ziet vanuit de genade van Christus het hart aan.
De belofte voor Abraham (13:14-18)
Waar wij bij Lot zagen dat hij zijn eigen weg ging, daar zien wij bij Abraham dat hij dit (in deze geschiedenis althans) in afhankelijkheid van de HERE doet. Hij laat zich leiden door waar de HERE hem toe roept en wat Hij hem belooft. Lots keuze voor het 'beste' deel lijkt hem veel op te leveren, maar uiteindelijk verliest hij zo'n beetje alles. Abrahams' keuze om genoegen te nemen met het minste deel, resulteert in een belofte van God voor de toekomst, waarin hij rijk gezegend wordt: "En de HERE zeide tot Abram, nadat Lot zich van hem gescheiden had: Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt, naar het noorden, zuiden, oosten en westen, want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos geven. En Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn. Sta op, doorwandel het land in zijn lengte en breedte, want u zal Ik het geven" (Gen. 13:14-17).
Opvallend is dat Abraham ook het deel zal beërven wat Lot koos als weidegrond, namelijk het oosten. Lot raakte dit gebied kwijt door de vernietiging van Sodom. Maar in de toekomst zal God het zoute water van de zee, die de stad bedekt, veranderen in zoet water, zoals wij kunnen lezen in Ezechiël: "Dit water stroomt naar de oostelijke landstreek, vloeit af naar de Vlakte en komt in de zee; in de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt. En alle levende wezens die er wemelen, zullen leven, overal waar de beek komt, en er zal zeer veel vis zijn, want als dit water daarheen komt, dan wordt het water van de zee gezond. Overal waar de beek komt, zal alles leven. Vissers zullen erlangs staan van Engedi tot En-eglaim; het zal een plaats zijn om de netten uit te spreiden, en de vissen erin zullen van allerlei soort zijn, zoals de vissen van de grote zee, zeer talrijk" (Ezech. 47:8-10).
Zo krijgt Abraham een mooie belofte voor de toekomst. Zijn reactie op de woorden van de HERE is veelzeggend: "Daarna sloeg Abram zijn tenten op en ging wonen bij de terebinten van Mamre bij Hebron, en hij bouwde daar een altaar voor de HERE" (Gen. 13:18). In het vorige artikel hebben wij gezien dat de terebint een plek van Godsopenbaring is. De plek van Godsopenbaring waar Abraham zijn tenten opslaat, is die van Mamre, wat ´kracht´ betekent, en ligt bij Hebron, wat ´vereniging´ betekent. Wij zouden kunnen zeggen dat voor Abraham leven uit Gods beloften, leven uit Zijn kracht in vereniging met Hem is. Dat geeft zijn leven inhoud, ook al heeft hij niet precies voor ogen wat God voor hem in petto heeft in de opstanding. Hoe zit dit met ons?
"Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding"
(Rom. 8:24b-25).