“En Hij zeide, Hagar, slavin van Sarai, vanwaar komt gij en waarheen gaat gij?” En zij zeide: Ik ben op de vlucht voor mijn meesteres Sarai.” (Gen. 16 :8)
Een alledaags probleem
Sarai, Abraham en Hagar komen in een bijzonder vervelende situatie terecht. De familie is het zat en neemt het heft in eigen handen. Abraham trouwt met Hagar. In tegenstelling tot wat Sarai hoopt, neemt de ellende alleen maar toe. Hagar veracht Sarai. Tenslotte zegt Abraham tegen zijn vrouw: “doe met haar wat goed is in uw ogen.” (Gen. 16:6) Hier zien we het prille begin van de ellende van Israël. Zoals je vaak leest in het boek Richteren: “iedereen deed wat goed was in eigen ogen.” (Bijv. Richt. 17:6) Hier begon het, en Hagar vlucht.
Hagar ziet geen oplossing voor haar probleem. Ze vlucht naar de woestijn en vindt een waterput. Daar vindt de Heer haar. De Heer wil helder hebben wat er in Hagar’s hoofd omgaat. Daarom stelt Hij de vraag: “vanwaar komt gij en waar gaat gij heen?” Het is de vraag die de mens zich door alle eeuwen heen stelt. Waar kom ik vandaan en waar ga (wil) ik heen? Deze vraag helpt bij moeilijkheden, zaken te relativeren. Want, wat zich in ons hoofd afspeelt is vaak bedrieglijk. Een beetje licht van God op de situatie maakt de zaak weer helder.
Hagar weet waar ze aan toe is en dat zegt ze tegen de Heer: “Ik ben op de vlucht.” Zie, de mens! We zijn vaak op de vlucht! En, een mens zonder God is altijd op de vlucht. Pas wanneer wij de Here Jezus aannemen als onze Redder vinden we een veilig thuis. Bent u misschien ook op de vlucht, zoals Hagar? Voor die ander, voor uzelf, of voor God?
Wat moet ik doen
De Heer laat Hagar niet in de steek, omdat ze ‘maar’ een slavin van Abraham is. Hij is met haar begaan, Hij praat met haar en helpt haar. Hij maakt duidelijk wat Hij doet: “de HERE heeft naar uw ellende gehoord.” (Gen. 16:10) Hij geeft zicht op haar toekomst: “Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken.” (vers 10) En, Hij reikt aan: “Keer naar uw meesteres terug en verneder u onder haar hand.” (vers 9) Dit laatste was misschien wel het moeilijkst, maar Hagar doet het.
Samengevat zien we hier vier betekenissen, die ook op ons van toepassing zijn:
- vers 10: niet de mens doet wat goed is, maar de Heer zal het maken.
- vers 11: terwijl de mens vlucht, heeft “de Heer naar uw ellende gehoord.”
- vers 13: wanneer de Heer helpt wordt duidelijk vanwaar je komt en waar je heengaat. Het gevolg is dat je bij nieuwe problemen “de naam des HEREN” eerder aanroept.
- vers 13b: als mensen zich vernederen onder Gods hand dan ontdekken zij wat Hagar uitriep: “Hij ziet naar mij maar, heb ik omgezien naar Hem?”
Het “ik ben op de vlucht” verandert in “Hij ziet naar mij.” Wat een schitterende ommekeer in het leven van deze vrouw. Dat is leven uit genade; niet meer zien op je ellende, maar oog krijgen voor Gods trouw in je leven. Ze noemt die put daarom ook Lachai-Roi, wat betekent: bron van de Levende, Die mij ziet.
Bron van de Levende
Het staat zo mooi in Psalm 36:10: “want bij U is de bron des levens, in Uw licht zien wij het licht.” Het heerlijke is, dat wij kunnen leven met de Here Jezus, de bron van levend water (Joh. 4:10), sinds Hij Zichzelf aan ons openbaarde: door Zijn komst in de wereld; door Zichzelf voor onze zonden te geven aan het kruis op Golgotha; door Zichzelf in Zijn Woord aan ons te openbaren.
En dat is niet het enige! God wil Zichzelf altijd laten kennen door Zijn Zoon. Ja, daar hebben we soms moeite mee. Maar, ‘laat je niet kennen’ en leg je problemen eerlijk aan Hem voor. Dan weet ik nu al wat Hij tenslotte tegen je zal zeggen: “Ik zorg voor je.” “Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet.” (Openb. 21:6)