"Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan" ( Matt. 25:40 en 45).
Bij nadere bestudering zal blijken, dat het weliswaar om Israëlieten gaat, maar niet om het volk van Israël als zodanig.
Opdracht
De Here Jezus spreekt in vers 40 over: "deze Mijn minste broeders" en in vers 45 over "één van deze minsten". Op de vraag wie werkelijk als ´broeders´ van de Here Jezus kunnen worden aangemerkt, geeft Hij Zelf antwoord in Mattheüs 12:46-50. Het laatste vers zegt: "Want al wie doet de wil Mijns Vaders, die in de hemelen is, die is Mijn broeder en zuster en moeder."
Het onderscheid ligt dus bij hen die gehoorzaam (= gelovig) zijn en ongehoorzaam. Dat in de eerste plaats. Vervolgens spreekt de Here Jezus over de "minste" broeders. In Mattheüs 10 lezen wij, dat de Heer over Zijn discipelen spreekt als over "kleinen".
Het gaat in dat hoofdstuk om de roeping en de uitzending van de Twaalven. De Here Jezus geeft hen macht (Gr. 'exousia', volmacht) en stuurt hen op pad met het Evangelie van het Koninkrijk. Hij gebiedt hen slechts te gaan naar de verloren schapen van het huis Israëls (zie vers 1-8).
Het was dus een gelimiteerde opdracht! Later, na de opstanding, wordt de opdracht verruimd als Hij tegen Zijn discipelen zegt: "Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen..." ( Matt. 28:19).
De Here doelt hier op de grote zendingsactie in de "voleinding der wereld" (= Gr. 'aioon', lett.: eeuw) tot oprichting van Zijn Koninkrijk op aarde.
Vandaag is God niet bezig al de volken tot Zijn discipelen te maken, maar uit al de volken de Gemeente uit te roepen, het Lichaam van Christus, met Hem gezeten in het hoofdschap boven alles (Efe. 1:22,23). De apostel Paulus (niet één van de Twaalven!) werd geroepen om dit geheimenis te openbaren en te verkondigen (zie bijv. Efe.3:5, 6:19).
Zoals gezegd: de opdracht van de discipelen in Mattheüs 10 was gelimiteerd. Dat de "grote" opdracht eerst na Zijn opstanding, met name in de voleiding der eeuw volbracht zou worden, leren wij reeds uit Mattheüs 10:23!
De openbaring van het Koninkrijk en de daaraan voorafgaande prediking is begonnen in de tijd van de eerste komst van Christus. Toen kwam er een onderbreking, omdat de Koning werd afgewezen en verworpen, en Israël het heil niet aanvaardde. In die tijd van onderbreking leven wij nog steeds. In de tijd van Zijn tweede (of: weder)komst zal het getuigenis worden voleindigd en het Koninkrijk daadwerkelijk op aarde geopenbaard worden.
Nu, deze discipelen, die uitgezonden worden door de Messias-Koning, zijn degenen van wie de Heer zegt in Mattheüs 10, vers 40: "Wie u ontvangt, ontvangt Mij en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft." Na de opstanding zegt de Here in Johannes 19, vers 21: "Vrede zij u! Gelijk Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook u..."
In Mattheüs 10:42 voegt de Here Jezus er nog aan toe: "En wie één van deze kleinen (= zij die uitgezonden zijn of worden), omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water te drinken geeft, voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan."
Voleinding
De hoofdstukken 24 en 25 van het Mattheüs-evangelie spreken over de gang van zaken in de "voleinding der wereld" oftewel de tijd van de komst (Gr. 'parousia') van de Zoon des mensen (zie 24:3). In die tijd zal opnieuw het "Evangelie van het Koninkrijk" in de gehele wereld (!) gepredikt worden “tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde komen" (Matt. 24:14). Bedoeld wordt hier dus het einde van de aioon (wereld), want in die context heeft de Heer deze rede uitgesproken (zie 24:3). Uiteraard zullen er in de toekomst (Joodse) discipelen worden afgezonderd en uitgezonden om deze wereldwijde evangelisatie-campagne te volbrengen, met als doel: al de volken te maken tot discipelen van de Koning. Veelal wordt hier gedacht aan de bekende 144.000 verzegelde dienstknechten uit Openbaring 7 en 14. Geen twaalf gezondenen, maar twaalf maal twaalfduizend, nl. uit iedere stam van Israël 12.000 personen.
In hoofdstuk 25 zijn we dan terechtgekomen, niet alleen bij het einde van de rede op de Olijfberg (de berg van de gaande en de wederkomende Heer!), maar ook bij het einde van de aioon, want daar neemt de Heer plaats op de "troon Zijner heerlijkheid" en worden al de volken vóór Hem verzameld. Dat wil zeggen: er vindt oordeel plaats.
En dan blijkt bij de beoordeling van de volken, dat de Heer terugkomt op eerdere uitspraken (Matt. 10). Deze "minste van Mijn broeders" zijn dan, in het verlengde van Mattheüs 10, degenen die namens de Koning zijn uitgegaan als herauten van het komende Koninkrijk. Zij gingen uit in de volmacht van de Heer Zelf, vandaar: "Wie u ontvangt, ontvangt Mij..."
En inderdaad, wie hen ontvangen hebben, dat zijn de schapen, of rechtvaardigen; tot hen zal de Koning zeggen: "Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk...."
De anderen, de bokken of de vervloekten zullen geoordeeld worden en het Koninkrijk niet beërven.