Ton Stier in gesprek met Willem en Jet Potuyt
Van bittere armoe naar een leven met ongekende mogelijkheden
“Het was nog maar kort na de oorlog, dat mijn vader zonder werk kwam. Ik was, al zeg ik het zelf, een goede leerling en had graag willen doorleren. Maar in die tijd bestonden er nog geen studiebeurzen. Het was bittere armoe thuis. Om bij te kunnen dragen in de kosten van levensonderhoud, liep ik als jongetje van 14 jaar achter een loodzware melkkar door Scheveningen. Tot grote teleurstelling van mijn vader, die zich een heel andere voorstelling van mijn toekomst had gemaakt. Hij was parttime Heilsofficier en had de stille hoop dat ik, evenals mijn grootvader, predikant zou worden. Ik zie hem nog in tranen uitbarsten toen ik, na een week hard werken, vijftien gulden op tafel legde, terwijl zijn schamele uitkering slechts elf gulden per week bedroeg.
In de avonduren heb ik me wild gestudeerd om mijn kruideniersdiploma, tabaksdiploma en zuiveldiploma te kunnen halen. In 1952 - ik was toen 17 jaar - heb ik via de rechtbank in Den Haag een beperkte handlichting gekregen. Dat is een vorm van een meerderjarigheidsverklaring.
Toen was je pas op je 21e meerderjarig. Met die verklaring was ik handelingsbevoegd en kon filiaalhouder worden bij Albert Heijn. Het leek me alles voor de wind te gaan, totdat ik, door een ernstige rugblessure mijn carrière bij Albert Heijn moest opgeven. Maar, geen nood, met mijn zojuist behaalde vakdiploma boekhouden en moderne bedrijfsadministratie, vond ik weer vrij snel een job en belandde bij de belastingdienst, waar mij met hard studeren een forse promotie wachtte. Maar alles werd nog ‘mooier’. Er werd me een grandioze job als procuratiehouder aangeboden, met een riant salaris; bijna het dubbele van wat ik bij de belastingdienst verdiende. De keus was snel gemaakt en niet langer door enig geldgebrek gehinderd, lag er een leven met ongekende mogelijkheden voor mij open....
Beest in de mens
Echter al snel bleek dat ik de rijkdom en de weelde helemaal niet aankon. Ik raakte in de kortste tijd verslaafd aan de drank. Zelfs zo erg dat de fles alcohol in mijn bureaula lag. Het was een verschrikkelijke periode, die negen jaar heeft doorgedreund, totdat ik in 1973 mijn ontslag kreeg. De weelde viel weg, maar de drankzucht bleef. Afschuwelijk als je bent overgeleverd aan een onstuitbare begeerte naar drank en ‘het beest in de mens zijn hok verlaat’.
Ik heb Jet min of meer gedwongen in de horeca te gaan werken. Ze werd barjuffrouw in een dancing en ik werd zetbaas in een kroeg in de rosse buurt. Daar raakte verzeild in de onderwereld en de prostitutie. Maar zelfs als zetbaas werd ik door mijn drankprobleem gehinderd om mijn werk ‘naar behoren’ uit te voeren. Ik kwam opnieuw op straat te staan.
Omdat ik zetbaas was, kwam ik niet voor een W.W. uitkering in aanmerking en dus draaide Jet, die inmiddels ook een alcoholprobleem had, voor de kosten van levensonderhoud op.
Eind 1974 moest ik voor de tweede keer aan mijn rug worden geopereerd. De operatie mislukte. Ik werd volledig afgekeurd met als gevolg dat ik voor een W.A.O. uitkering in aanmerking kwam.
Hoe is dat allemaal te rijmen met de positief christelijke opvoeding die je had gehad?
Ja, inderdaad, aan een goed christelijke opvoeding heeft het me niet ontbroken. Zoals ik al zei, mijn vader was officier bij het Nederlands Leger des Heils. Maar toch waren het vooral de uiterlijkheden die me aanspraken. Ik keek erg tegen mijn vader op door bijvoorbeeld het imposante uniform dat hij droeg. Dat vond ik geweldig. Het was dan ook een onvergetelijke dag toen ik als 11 jarige jongen zelf een uniform kreeg. Ik was toen jong soldaat. Je moest dan op diverse fronten stevig meewerken: de zaal klaar zetten, weer opruimen, enz.
Toen ik in 1949 de handel in ging, vond ik dat ik het hoog tijd was voor mijn promotie binnen het Leger. Dat verlangen werd ingewilligd en ik werd korpscadet. Je staat dan aan het begin van een lange ladder naar Heilsofficier.
Je zette je in voor het Leger, maar hoe zat het met je relatie tot God?
Tot mijn grote schande moet ik toegeven, dat ik al die jaren heb mee gefunctioneerd, terwijl van enig persoonlijk geloofsleven geen sprake was. Ik had God niet nodig! En al helemaal niet toen ik in 1958 cum laude voor mijn officiersexamen bleek te kunnen slagen.
Op 22 augustus 1958 kreeg ik mijn aanstelling als luitenant, maar drie dagen later diende ik mijn ontslag in. Ik was tot de ontdekking gekomen dat ik misschien als ‘manager’ goed functioneerde maar dat geestelijk gezien, alles een lege huls voor mij was.
Toen heb je zeker alles wat met religie te maken had aan de kant gegooid?
Nee, ook dat niet. Ik ging naar het Leger of naar de Gereformeerde kerk en - als ik daar zin in had – zelfs ook naar Opwekkingssamenkomsten. Jaar in jaar uit heb ik zonder God in de ‘christelijke stoet’ meegelopen. Dat moeten tientallen mensen zeker gemerkt hebben, maar niemand sprak mij er op aan. Trouwens wat schrijft Paulus in 1 Cor. 13:2? “Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets.” Wat kan een godsdienstig mens een hoop bereiken en tegelijk het meest essentiële in zijn leven missen.
Het heeft uiteindelijk dan ook geen stand gehouden, want ten slotte ben je helemaal aan de zelfkant van de samenleving terecht gekomen.
Tsja. Ik zal het nooit vergeten, zelfs de datum niet (30 maart 1975). Ik liep over de Grote Markt in Groningen toen plotseling een ex-collega zijn hand op mijn schouder legde, me aankeek en zei: “Willem, jij???”. Die twee simpele woorden “Willem, jij???” sneden dwars door m’n ziel. Daar stond ik, laveloos, oog in oog met iemand die ooit respect voor me had gehad. Hoe ik thuis gekomen ben, weet ik niet en wat er allemaal door m’n hersens raasde weet ik ook niet meer. Ik wist alleen dat hieraan een einde moest komen, zo kon het niet langer. ‘Me dan maar kapot zuipen’, dacht ik. Met die wanhoopsgedachte liep ik de trap naar onze wijnkelder af. Plotseling viel mijn oog op een poster, die er eigenlijk al jaren hing. “This is the first day of the rest of your life”. Vandaag, een nieuw begin van mijn leven? Zou dat kunnen?
Toen heb ik geschreeuwd: “O God, waarom?” Dat ‘waarom?’ werd een tweegesprek met God. “Wat doe ik, waar ben ik mee bezig?” Kapot en versuft pakte ik twee flessen whisky, draaide de dop er af en liet ze in de gootsteen leegstromen. Terug de kelder in en opnieuw twee flessen gepakt en leeggegoten. En weer terug, en weer terug. Fles na fles goot ik leeg terwijl ik het uitschreeuwde naar God. Fatsoenlijk bidden, kon je het niet noemen. Maar God hoorde mijn hartenkreet. Hoe meer ik leeggoot, hoe nuchterder ik werd. En helemaal nuchter werd ik toen ik de sleutel in het slot hoorde steken en Jet thuiskwam. ‘Wat stinkt het hier’ riep ze me al vanaf het portaal toe. ‘Waar ben jij in hemelsnaam mee bezig?’ Wat, kostbare drank weggooien? Ben jij gek geworden? Je blijft van mijn portie drank af, hoor, ben je nou helemaal....? Wat is er met jou aan de hand? Jij en niet meer zuipen? Kom nou! Morgen spreken we elkaar wel weer!”
Ze kon niet geloven dat het menens was?
Welnee, natuurlijk niet. Moet je je eens indenken: als ik ‘s avonds naar bed ging, lag er een fles whisky onder mijn kussen en stond er een krat beugelflesjes onder mijn bed. Ik dronk van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Maar die nacht sliep ik zonder fles. Toen ik de volgende dag wakker werd, keek Jet me aan: “We spreken elkaar vanavond nog wel”, zei ze spottend. Jet wist maar al te goed, dat het lichaam van een zwaar verslaafde zoals ik, al gauw hardnekkige ontwenningsverschijnselen gaat vertonen.
Maar het wonderlijke was dat alle ontwenningsverschijnselen uitbleven. Ik heb zelfs geen moment gebeefd. Nu zeg ik: “God was met mij bezig”, maar dat had ik toen nog lang niet op een rijtje.
Pas drie weken later pakte ik mijn Bijbel en sloeg hem open bij Jesaja 42:3:
- “Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen...”
Kijk, dat is nou Gods erbarmen over een mens die als een rokende vlaswiek op de vuilnishoop van deze wereld ligt weg te kwijnen. Toen ben ik voor het eerst op mijn knieën gevallen en heb het uitgeroepen: "Dus, Here God, zelfs voor dat verpeste leven van mij is nog hoop? U kunt dus nog wat met dit lijf?
Het heeft nog weer drie weken geduurd voor we samen op de knieën gingen. Mijn leven was voor Jet het bewijs dat Hij leeft! Nooit heb ik meer een druppel gedronken. Soms, als er problemen waren, of als ik ‘s zomers langs een terrasje liep waar mensen achter een pilsje zaten, rook dat wel lekker. Maar ik was bevrijd en samen zijn we aan een nieuw leven begonnen. Langzamerhand kreeg ik het weer verlangen om iets met het geloof te doen. M’n jeugd, m’n opleiding bij het Leger, alles kwam weer naar boven. Vooral het verlangen naar het geüniformeerd Christendom. Het als christen herkenbaar en aanspreekbaar zijn...!(wordt vervolgd)