De minister gaat nog een stapje verder en prijst ook de inhoud van de notitie. Hij noemt het “zeer positief” dat het bestaan van homoseksualiteit wordt erkend en dat de (christelijke) naastenliefde als uitgangspunt dient voor beleid en handelen in de omgang met homoseksuele leerlingen en docenten. Sterker nog: de minister vindt dit “een voorbeeld voor alle scholen.”
Natuurlijk staat er meer in de brief. Het zou vreemd zijn, gespleten zelfs, als een minister die een maandje geleden nog de Gay Pride opluisterde, nu ineens alle inzichten van reformatorische schoolbesturen deelt. Het belangrijkste knelpunt dat Plasterk constateert, is uiteraard het onderscheid dat de nota maakt tussen de homoseksuele mens en de homoseksuele praxis. Overigens is dat niet nieuw, zoals de minister veronderstelt.
Plasterk maakt zich zorgen om de consequenties van die opstelling, vooral wat betreft het personeels- en leerlingenbeleid. Hij veronderstelt dat de VGS de wettelijke kaders nogal ruim ziet. Hij doelt daarbij op de beruchte enkelefeitsconstructie van de Algemene wet gelijke behandeling: een sollicitant mag niet geweigerd worden op grond van het enkele feit dat hij of zij homoseksueel is. Plasterk benadrukt dat daar ook het hebben van een homoseksuele relatie onder valt.
Wat opvalt aan de brief is dat de minister in zijn conclusies een eigen interpretatie geeft aan het begrip christelijke naastenliefde. Die moet volgens hem ook leiden tot „steun, begrip en respect” voor degenen die wel een homoseksuele relatie (willen) aangaan. Dat hoeft niet ten koste te gaan van de eigen visie, zegt Plasterk.
Hiermee begeeft de minister zich op glad ijs. Het is niet voor het eerst dat de overheid of de rechter zich waagt aan exegese van Bijbelse uitgangspunten. Eerder meende het gerechtshof in Den Haag dat de vraag of vrouwen politiek actief mogen zijn, slechts te maken heeft met de ”buitenste schil” van de godsdienstige opvattingen van de SGP. De rechter meende toen dat de vrijheid van godsdienst niet in het geding kwam door de SGP het recht te ontzeggen om vrouwen te weren. Op dezelfde manier vindt Plasterk nu dat reformatorische christenen het begrip naastenliefde ruimer moeten interpreteren.
Het is ongepast dat de overheid zich hiermee bemoeit. Bovendien maakt Plasterk hier een kardinale vergissing. Christenen beschouwen naastenliefde inderdaad als een van de twee belangrijkste geboden. Die kan echter nooit leiden tot begrip, respect of steun voor een zondige levenswijze, ongeacht welke zonde het betreft. Wie zo’n naaste écht liefheeft, zal hem of haar vermanen en proberen van die weg af te krijgen.
Bron: Ref. Dagblad