Wolken
Het belangrijke gedeelte waar hier naar wordt verwezen, is Daniël 7:13 en 14. Dit speelt zich af nadat de "kleine horen" over "grote dingen" had gesproken en het lichaam van het beest was prijsgegeven aan de poel des vuurs (vgl. Dan. 7:8-11 en 21-25 met Openb. 13 en 19).
"Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam Iemand gelijk een mensenzoon; Hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde Hem voor Deze; en Hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en Zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is" (Dan. 7:13 en 14).
De overeenkomst tussen dit hoofdstuk en het boek Openbaring is zeer kenmerkend en moet in gedachten worden gehouden. Matteüs 24:30 spreekt over de wolken in dezelfde samenhang: "En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid". Matteüs 26:64 gaat over hetzelfde thema: "Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels". Deze gedachte is duidelijk van grote betekenis, want het komt ook voor in Marcus en Lucas.
Handelingen 1:9 spreekt van de hemelvaart van de Heer vanaf de Olijfberg, "En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen", waarna vers 11 verklaart: "Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen". 1 Tessalonicenzen 4:17 vertelt ons dat de hoop van de gemeente van Tessalonica bestaat in het weggevoerd worden "op de wolken, de Here tegemoet in de lucht". Wie het onderwijs van 1 en 2 Tessalonicenzen vergelijkt met Openbaring ontdekt dat deze gedeelten verwijzen naar dezelfde periode.
Het woord wolk (nephele) is een van die woorden die zevenmaal voorkomen in Openbaring. Daarbij wordt het in verband gebracht met de komst van de Heer, de tijd van het plukken van de oogst van de aarde, het beëindigen van het geheimenis (de verborgenheid) van God, en de overwinning van hen die niet bang waren hun leven te verliezen. (Het is overigens interessant te weten dat de Joden in vroegere tijden de Messias beschreven als de 'Hij, Die komt met een wolk' en de 'Zoon van een wolk'".)
"Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen" (Openb.1:7). De uitdrukking "elk oog" lijkt uitgelegd te worden door de woorden die in dit vers volgen. Matteüs 24:30 verwijst zonder twijfel naar dezelfde gebeurtenis en zegt: "En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid". De "stammen der aarde" en het weeklagen van hen die Hem hebben doorstoken, nemen ons mee terug naar Zacharia 12:9-14: "Te dien dage zal Ik zoeken te verdelgen alle volken die tegen Jeruzalem oprukken. Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden; zij zullen Hem aanschouwen, Die zij doorstoken hebben, en over Hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind, ja, zij zullen over Hem bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene. Te dien dage zal in Jeruzalem de rouwklacht groot zijn, zoals de rouwklacht van Hadadrimmon in het dal van Megiddo; het land zal een rouwklacht aanheffen, alle geslachten afzonderlijk; het geslacht van het huis van David afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, het geslacht van het huis van Natan afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, het geslacht van het huis van Levi afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, het geslacht van Simi afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk; alle overige geslachten, alle geslachten afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk".
Deze verzen zijn essentieel voor de uitleg van Openbaring 1:7, vanwege de volgende punten:
- De omstandigheden en het tijdstip van de vervulling, doen zich voor nadat de natiën zijn opgestaan tegen Jeruzalem. Over deze gebeurtenis wordt gesproken in Zacharia 14:12-16. Het gevreesde oordeel dat komt over hen die gevochten hebben tegen Jeruzalem, weerklinkt in Openbaring 19:18.
- Zij die "Hem zien. Die zij hebben doorstoken en weeklagen", zijn het "huis van David en de inwoners van Jeruzalem", die verder ingedeeld worden in stammen en families (Natan, Levi, Simi, etc.). De Schrift laat op geen enkele manier toe alsof het hier de gemeente van het Nieuwe Testament betreft.
- Dit "zien" en dit "weeklagen" komen voort uit de "geest van genade en bede". Eindelijk zal er berouw zijn. Vergelijk de oproep van Petrus: "Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, Die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher" (Hand.3:19-21).
Jeruzalem en de Olijfberg
Bekijk in het licht van Zacharia 12:9-14 ook Zacharia 13:1: "Te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging". Openbaring 1:5 en 6 verwees hier al naar. Verder moet Zacharia 14:2-4 worden gelezen: "Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden. Dan zal de HERE uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts".
Deze woorden verbinden de profetische gedeelten die we tot dusver zagen nog meer. De lezer wordt van vergeestelijking weerhouden, doordat de geografische ligging van de Olijfberg benadrukt wordt ("die vóór Jeruzalem ligt". Dit en nog veel meer in Zacharia (zoals ook in de overige Kleine Profeten) werpt licht op het tijdstip en de plaats van Openbaring 1:7.
Nogmaals verwijzend naar Matteüs 24:29 en 30, komen we nog meer te weten: "Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid".
Dit laat ons zien dat Openbaring 1:7 niet alleen plaatsvindt in directe relatie tot Jeruzalem, maar ook op een bepaald moment plaatsvindt: "terstond na de verdrukking ...". Er is geen twijfel mogelijk over het wanneer van deze verdrukking. Matteüs 24:15-21 zegt: "Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op - laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, en wie in het veld is, kere niet terug om zijn kleed mede te neme. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen. Bidt, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat. Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal". Er kan maar een zo'n verdrukking zijn in de geschiedenis en daarom verwijst Openbaring 7:14 ook naar deze verdrukking: "Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking ... "
Openbaring 1:7 moet daarom plaatsvinden na wat er beschreven is in Openbaring 7:14. Verder is deze verdrukking direct een gevolg van de oprichting van "de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is". Dit wordt tot in detail beschreven in Openbaring 13 en de verdrukking staat in verband met de weigering tot het ontvangen van het teken van het beest. Ook Daniël 12:1-3 verwijst naar de in Matteüs 24 beschreven verdrukking, die onmiddellijk wordt gevolgd door de komst van de Zoon des mensen (Openb. 1:7): "Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden. Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos".
Dit gedeelte toont ons de Overwinnaar net zo duidelijk als het boek Openbaring. De verwijzing naar Michaël, neemt de lezer mee naar Openbaring 12:7-10: "En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van Zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen".
De hoop van Israël
Het hele onderwijs van de profeten en de Evangeliën is een getuigenis van het feit dat Openbaring 1:7 de hoop van Israël beschrijft. Deze hoop is letterlijk verbonden met Jeruzalem en de Olijfberg, zoals bijvoorbeeld Handelingen 1:11 en 12 ons leert. Verwezenlijking van de hoop volgt meteen na de grote verdrukking, die op haar beurt begint als Michaël de satan naar de aarde verdrijft en de antichrist zich verheft in godslastering. Het is Israëls bestemming om een Koninkrijk van priesters te worden; niemand anders is zo'n belofte gegeven. Om die belofte te vervullen, keert de Here Jezus als de Koning Priester terug, en Openbaring 1:7 beschrijft die komst.
Openbaring 1 gaat evenzeer over de toekomst als Openbaring 19. De traditionele uitleg die de eerste drie hoofdstukken als verleden en heden stelt, en het toekomstige gedeelte beginnend met hoofdstuk 4 is verkeerd.
De apostel besluit dit plechtige vers met een dubbele bevestiging: "Ja, Amen". Hij gebruikt dezelfde woorden in hoofdstuk 22:20: "Hij, Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen, kom, Here Jezus!".
Dit is de openbaring van de Here Jezus. Totdat dit plaatsvindt zal de aarde een woestenij voor het geloof zijn en een vruchtbare plaats voor zonde. Totdat dit plaatsvindt zal de god van deze eeuw heersen als de prins van de macht der lucht. Hoewel de hoop van het 'ene Lichaam' in al deze teksten niet voorkomt, mogen wij toch - uit erbarmen met een schepping in barensnood, een vertrapt en blind Israël en een ten dode opgeschreven heidense wereld - diep vanuit ons hart bidden: 'Ja! Amen, kom Here Jezus'.
Uit: Deze profetie – C.H. Welch – Everread Uitgevers