"Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was."
Paulus schrijft deze woorden in De Filippenzen-brief. Hij heeft onder zware strijd het evangelie van het geheimenis verkondigd, een verborgenheid, die niet na te speuren was in de (Oudtestamentische) Schriften. Hij deed dit ondanks zware verdrukkingen -hij zat gevangen- met grote blijdschap. Toch schrijft hij dat de gelovigen zijn blijdschap volkomen kunnen maken, door eensgezind te zijn. En dan noemt hij de zaken waarin zij eensgezind behoren te zijn: “één in liefdebetoon, één van ziel, één in streven, zonder zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder (lette) ook op dat van anderen” (Filipp. 2:2-4).
Heiligen
Om deze dingen te verstaan, moeten we beseffen dat deze brief aan "al de heiligen in Christus Jezus" is geschreven (1:1). Het woord ´heiligen´ betekent: apart gezette personen. Zij zijn speciaal apart gezet, geplaatst in Christus Jezus. Zij zijn dáár geplaatst waar Christus ook is. Zij zijn door Christus' verhoging met Hem verhoogd, en zitten in Christus aan de rechterhand des Vaders. Dát is de hemelse positie van de gelovigen, de heiligen in Christus Jezus. En dat is ook de achtergrond van de gehele Filippenzen-brief.
Deze eensgezindheid kunnen wij uitsluitend in de praktijk brengen als wij als geroepen heiligen de vrede van Christus in onze harten laten regeren (Kol. 3:15). Door die gezindheid in ons gestalte te laten krijgen, welke ook in Christus Jezus was, zullen wij door de verlichte ogen van ons hart in staat zijn ons uit te strekken naar het doel, de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. Dan vergeten we datgene wat achter ons ligt, en strekken we ons uit naar hetgeen vóór ons ligt: een niet te bevatten hemelse heerlijkheid in Christus Jezus, onze Here.
Afleggen
Christus werd verhoogd, nadat Hij “Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in Zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd” (Filipp. 2:7-9). Hij is tot het diepste gegaan in Zijn vernedering, en op die vernedering en gehoorzaamheid volgde de hoogste positie. Dit geldt ook voor ons, al kunnen wij ons nooit aan Christus gelijkstellen, toch zullen ook wij die weg van "het afleggen van onze oude mens" moeten gaan, en daarbij behoren ook de diepgewortelde, opgelegde tradities en leringen van mensen, die een voortgaande, groeiende relatie met God en Zijn Woord in de weg staan.
Daarom moeten wij “afleggen onze oude mens met zijn vroegere wandel, die ten verderve gaat, en aandoen de nieuwe mens, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.” Wij zijn een nieuwe mens, geschapen in Christus Jezus, om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen (Efe. 2:10). En die wandel behoort de Here waardig te zijn, Hem in alles behagen, in alle goed werk vrucht dragen en opwassen in de rechte kennis van God.
Behoudenis bewerken
En wanneer we onder leiding van Gods Geest in gehoorzaamheid die weg gaan, dan volgt ook voor ons een uitermate verhoging, want dan mogen wij nu reeds door Gods rijke genade de hemelse positie van het Lichaam van Christus innemen.
Alleen dan, wanneer die gezindheid in ons woont, is het mogelijk om in praktijk te brengen wat Paulus' blijdschap in Filippenzen 2:2-4 volkomen maakt.
De zaken, die Paulus opnoemt, vloeien eigenlijk allemaal voort uit de juiste gezindheid. Want wanneer we in de goede gezindheid staan, één van zin worden, en aldus geleid worden door Gods Geest, vloeien de vruchten van de Geest er vanzelf uit voort. We moeten ons niet voor die vruchten hoeven in te spannen, want het zijn niet onze werken, die vrucht dragen, maar de werken, die God door ons heen wil doen. Daarom vervolgt Paulus ook met te zeggen: "Blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt" (Filipp. 2:12-13).
Dit betekent niet dat we moeten werken om behouden te blijven, want ons behoud ligt verankerd in het volbrachte werk van De Here Jezus Christus. Maar we moeten wel ons behoud uitwerken. Dat wil zeggen dat we bezig mogen zijn te ontdekken wat God ons in Zijn Woord wil zeggen, dat we de dingen zoeken die boven zijn, dat we ontdekken wat het inhoudt, dat we gezegend zijn met alle hemelse zegeningen (Efe. 1:3). Dat we waardig onze roeping wandelen, en jagen naar de prijs der roeping Gods.
"Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthoudende" (Filipp. 2:14-16).