De woorden van Jezus
Als de Here Jezus zegt: “deze Mijn woorden” (Matt. 7:14), dan betreffen deze in de eerste plaats datgene wat de Heiland sprak in de Bergrede. In de tweede plaats hebben ze ook betrekking op het gehele onderwijs van Jezus, zoals wij dat in de Evangeliën vinden. Hoe gaan wij nu met beide invalshoeken om? Het antwoord is niet moeilijk: door een en ander met onderscheid te lezen, wetende wat in de Evangeliën geschreven staat wel voor ons is, maar niet over ons gaat. Ik zal dit met voorbeelden toelichten.
Volharden tot het einde
Als de Here Jezus in Mattheüs 24:13 zegt: “Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden”, dan moeten wij dit lezen tegen de achtergrond van dit gehele hoofdstuk. De Here Jezus spreekt deze woorden met het oog op de “voleinding der wereld (Gr. aioon)”, zie vers 3. Uit vers 24 blijkt dat deze opdracht om te volharden tot het einde (van de aioon) onderdeel is van het Evangelie van het Koninkrijk. Dát Evangelie (heeft betrekking op de spoedige komst en openbaring van het Koninkrijk op aarde) zal “in de gehele wereld (Gr. oikoumene) gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde (van de aioon) gekomen zijn.” Behouden worden betekent hier: het Koninkrijk ingaan en de zegeningen daarvan (op aarde) genieten. Deze woorden zijn niet letterlijk bedoeld voor ons. In het licht van Gods Plan leven wij (nog steeds) in een andere tijd. Op ons zijn de woorden van Paulus van toepassing, zoals hij ze uitspreekt in Efeze 2:5 en 8 “door genade zijt gij behouden.” Dit wil zeggen: wij zijn in de Geest één gemaakt met Christus en kregen deel aan het heil in Christus. Wij zijn in Hem een nieuwe schepping geworden en burgers van een Rijk in de hemelen.
Verloren schapen
In Mattheüs 10 stuurt de Heer Zijn discipelen erop uit om het Evangelie te prediken. Hij geeft hen “(vol)macht om onreine geesten uit te drijven en om alle ziekte en alle kwaal te genezen.” (:1) Hij geeft hen ook een gebod mee: “Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls.” Niemand zal vandaag beweren, dat wij niet naar heidenen of Samaritanen zouden moeten gaan, maar alleen naar het volk Israël. Sterker nog, er zijn mensen die beweren dat wij aan iedereen het Evangelie mogen (moeten) prediken, behalve aan de Joden! Waarom gaan wij niet alleen naar de verloren schapen van het huis Israëls? Het staat toch in de Bijbel? Jezus zegt het toch Zelf? Inderdaad, het staat in de Bijbel en het is ook een persoonlijke opdracht van de Heer. Toch doen we het niet. We begrijpen maar al te goed, dat deze woorden betrekking hebben op de discipelen (deze twaalf), in die tijd, in die situatie. Bovendien blijkt uit vers 7 om welk Evangelie het gaat: “Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen”, het Evangelie van het (komende) Koninkrijk dus.
De conclusie is: dit Schriftgedeelte is wel voor ons, om het te lezen en daaruit onderwijs te ontvangen omtrent Gods handelen in die tijd, maar het handelt niet over ons! Ziedaar: we doen er goed aan om met onderscheid te lezen. Overigens, niemand, in welke ‘hoek’ van het Christendom ook, past de opdracht van Mattheüs 10:5 en 6 letterlijk op zichzelf toe. Geen probleem dus.
Het Onze Vader
Als wij enkele pagina’s terugbladeren in het Mattheüs-Evangelie, komen wij in hoofdstuk 6 bij de bekende ‘Bergrede’. Dit is een toespraak die de Here Jezus hield tot Zijn discipelen (zie 5:1). In dit hoofdstuk leert Hij hen ook iets over het bidden (vs. 5-15). Kennelijk hadden zij dat nodig (vgl. ook Luc. 11:2-4!). In vers 9 zegt de Here Jezus: “Bidt gij dan aldus.” Wat hoor je vandaag in kerkelijke en soms ook in evangelische kringen? Ongeveer het volgende: “Broeders en zusters, laten wij eindigen door - gezamenlijk - het volmaakte gebed des Heren te bidden, zoals Hij ons dat Zelf in het Evangelie leerde: Onze Vader die in de hemelen zijt...”, etc. Uitdrukkingen als ‘het gebed des Heren’ en ‘zoals Hij ons dat Zelf leerde’, stralen zoveel autoriteit uit dat iedereen vanzelf mee bidt, wellicht zonder echt te beseffen wat men bidt. Toch zouden wij, als wij recht willen doen aan het Woord van God, ons moeten afvragen: Heeft de Here Jezus dit gebed bedoeld voor leden van het Lichaam van Christus, die leven in deze tijd? De Heer zegt: “Bidt gij dan aldus.” Laten wij goed beseffen, dat Hij met deze ‘gij’ de discipelen bedoelde tot wie de Heer sprak. Het moge enigermate gewichtig klinken: ‘zoals de Here Zelf ons heeft leren bidden’, alleen, Hij heeft het ‘ons’ niet geleerd, maar Zijn discipelen!
Nu hoor ik in gedachten iemand zeggen: “Betekent dit nu dat ik uit dit gebed niets kan leren?” O jawel, zeer veel zelfs! Of: “Betekent dit dat ik het ‘Onze Vader’ niet mag bidden?” Ach, lieve mens, het gaat er niet om wat u wel of niet mag. Natuurlijk mag u dat, wij gaan niet rechtspreken over elkaar. Het enige wat ik duidelijk wil maken om het Woord der waarheid recht te snijden, is, dat dit bijbelse principe ook hier belangrijk is om tot een goed verstaan van dit Bijbelgedeelte te komen. Daarom, op de vraag of dit gebed - letterlijk - voor ‘ons’ een opdracht is, geloof ik eerlijk te moeten zeggen: nee! De reden waarom de Here Jezus deze woorden aan Zijn discipelen leert, vinden wij in vers 7: “En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden.” Wel, daar zit voor ons opnieuw een les in!
Voor wat hoort wat?
Allerlei elementen in dit gebed spreken ons aan. Natuurlijk willen wij ook graag, dat de naam van God wordt geheiligd en dat Zijn wil zal geschieden, etc. Als het gaat om het vergeven, leven wij dan ook volgens het 'voor wat, hoort wat' principe, zoals de Here Jezus dit in vers 14 en 15 verduidelijkt? (vgl. ook Matt.18:21-35). Hier wordt het vergeven van andermans overtredingen en schulden als voorwaarde gesteld voor het ontvangen van vergeving. In Efeze 4:32 lees ik: “Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft.” In Kolossenzen 3:13 staat vervolgens: “Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet gij evenzo.” Dit is precies het tegenovergestelde! Het is niet: vergeef eerst je medemensen en dan zul je vergeving ontvangen, maar: je hebt vergeving ontvangen, dus vergeef ook anderen!
Er ligt dan ook duidelijk onderscheid in de woorden van de Here Jezus en in die van Paulus. Het is in beide gevallen het gezaghebbende Woord van God! Daarom moet dit onderscheid ons niet ontgaan. Wij moeten ook de Bergrede (inclusief het Onze Vader) in de context laten staan en beseffen, dat alles wel voor ons is geschreven (tot lering, onderwijzing, etc.), maar dat dit niet per definitie betekent, dat het ook rechtstreeks over ons handelt.
Profetisch karakter
Uit de inleidende woorden van het Onze Vader blijkt dat dit gebed staat in het teken van de Koninkrijksverwachting. Dat geeft het ook een profetische lading (zoals trouwens het grootste deel van de Bergrede). Leest u dit gebed eens in ‘profetisch perspectief’, d.w.z. in het licht van de toekomst. Wij weten immers, dat er nog een moeilijke tijd zal aanbreken, met name voor het (gelovig) overblijfsel van Israël. Een tijd van verdrukking en benauwdheid, voorafgaand aan de vestiging van het Koninkrijk der hemelen op aarde. Het zal een tijd zijn, waarin:
- de naam van God gruwelijk zal worden ontheiligd (vgl. Dan. 11:36, Openb. 13:5, 6);
- het koninkrijk van de satan openbaar zal worden in de Beestheerschappij;
- de wil van de tegenstander (het Beest) dwingend wordt opgelegd, met name aan het Joodse volk (Dan. 7:21, Openb. 13:7);
- het moeilijk is om “heden” het dagelijks brood te eten, want “niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken... heeft.” (Openb.13:17)
Het is de “ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal” (Openb. 3:10), waarin de boze op aarde nedergedaald zal zijn in grote grimmigheid (Openb. 12:9 ev.). Vandaar de bede om van hem verlost te worden. Wat een indrukwekkende woorden zijn er neergelegd in dit gebed!
De ware Wijnstok
Tenslotte nog een voorbeeld uit Johannes 15. Dit bekende hoofdstuk spreekt over de Here Jezus als de ware Wijnstok. In het Johannes-Evangelie wordt verkondigd dat “Jezus is de Christus, de Zoon van God.” (vgl. hfdst. 20:30 en 31) In Jesaja 5 vinden wij het lied van de wijngaard: “Welnu, de wijngaard van de HERE der heerscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft.” Wij begrijpen daarom wat Johannes 1:11 zegt: “Hij kwam tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.” In Johannes 15 noemt de Here Jezus Zich dus de ware Wijnstok, dit is de ware Man van Juda, Die op dat moment in Zijn land was, temidden van Zijn volksgenoten (of: naasten).
In vers 5 lezen wij dan: “Ik ben de Wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.” Wie zijn die ‘gij’, tot en over wie de Heiland spreekt? Wel, hoofdstuk 15 is onderdeel van de afscheidsrede (hfdst.13-17) die Here Jezus uitspreekt in de laatste nacht voor Zijn kruisiging, tijdens de laatste maaltijd met Zijn discipelen. Deze ‘gij’ zijn dus de discipelen tot wie Hij spreekt en over hun hoofden heen spreekt Hij tot allen die behoren tot ‘het Zijne’: Israël.
De boodschap van de ware Wijnstok komt hierop neer. Als je in Mij blijft zul je een ware, vruchtbare rank zijn in de wijngaard van Mijn Vader. Zo niet, dan hoor je er niet bij, je zult buitengeworpen zijn. Dezelfde boodschap werd in het Oude Testament al door Mozes gepredikt en na de uitstorting van de Heilige Geest door Petrus herhaald, ten overstaan van de mannen van Israël: “De HERE God zal u een Profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar Hem zult gij horen in alles wat Hij tot u spreken zal; en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar deze Profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid.” (Hand. 3:22 en 23)
Met andere woorden: degene uit Israël, die werkelijk met de Messias verbonden is (door het geloof in Hem), is als een vruchtbare rank aan de Wijnstok. Wie Hem echter niet heeft aangenomen, draagt geen vrucht en zal buitengeworpen worden! Daarom zegt Paulus later in Romeinen 9:6: “Want niet allen, die van Israël afstammen zijn Israël” Alleen gelovigen, ranken die verbonden zijn met de ware Wijnstok, zijn Israël. We zien ook hier dat wij zorgvuldig moeten lezen wat er staat en vooral bedenken wáár het staat: met onderscheid lezen.
Wij mogen dit gedeelte niet zomaar - letterlijk - toepassen op onszelf, leden van het Lichaam van Christus. Natuurlijk is Gods doel met ons leven ook, dat de ‘vrucht van de Geest’ in ons openbaar wordt. Daarom: wandelt in Hem, (Kol. 2:6 en 7). Wij hoeven echter niet (en nooit!) te vrezen, dat wij ‘buitengeworpen’ zullen worden. Wij zijn immers door genade behouden en hebben deel gekregen aan Christus: “Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God.” Daarom kan Paulus de gelovigen - de heiligen in Christus Jezus - in Filippi (en over hun hoofden heen ook ons!) bemoedigen met de woorden: “Hiervan toch ben ik ten volle overtuigd, dat Hij die in u een goed werk is begonnen, dit ten einde toe zal voortzetten, tot de dag van Christus Jezus.” (1:6)
Recht snijden
Het is en blijft altijd zaak om het Woord der waarheid recht te snijden, ook als het gaat om de geschriften van het Nieuwe Testament. Dat is niet altijd even gemakkelijk, maar al doende leert men! Het is allereerst uitermate belangrijk te ontdekken dat de boodschap van Paulus voor ons het uitgangspunt moet zijn. Immers, dat is de boodschap van de opgestane en verhoogde Heer, die “als Hoofd boven al wat is gegeven is aan de Gemeente, die Zijn Lichaam is.” (Efe. 1:22 en 23) Alles wat hierop betrekking heeft is de ‘gezonde leer’ voor de gelovigen in deze (heils)tijd: de bedeling der genade Gods. Daarin worden wij onderwezen omtrent: onze behoudenis, onze positie in Christus, onze roeping en bestemming én de praktische betekenis daarvan voor ons leven op aarde.
Vanuit dit Bijbelse kader behoren wij de woorden van God in elk gedeelte van de Bijbel te lezen, zoals Hij ze bedoeld heeft. Wij zullen hierdoor de “hem gegeven wijsheid” van “onze geliefde broeder Paulus” gaan verstaan (vgl. 2 Petr. 3:15 en 16) en de rest van Gods wijsheden hun plaats laten behouden. Juist dan zullen wij inzien, dat de gehele Bijbel ons tot nut en lering is, ook die plaatsen waar het niet primair over ons gaat. We ontdekken vanzelf wat in de ‘overige Schriften’ wel en niet letterlijk op ons van toepassing is of kan zijn. Niet als ‘rechters’ mogen wij over Gods Woord beslissen, maar het lezen als ‘dienaren’, tot Zijn eer en tot opbouw van Zijn Gemeente.