Hét Geheimenis
In de Bijbel staan vele geheimenissen, maar één ervan steekt er uit als 'hét Geheimenis'. Een geweldige goddelijke openbaring die aan de apostel Paulus werd toevertrouwd: "… gij hebt immers gehoord van de bediening door Gods genade mij met het oog op u gegeven; dat mij door openbaring het geheimenis bekend gemaakt is.” (Efe. 3:1-3) Het omvat een wonderbaarlijk plan met de heidenen, waaronder ook Israël is begrepen, een plan dat verborgen bleef, totdat de verheerlijkte Heer dit geheim Zelf aan Paulus bekendmaakte. (Rom. 11:32 en 33) “Heidenen zijn mede-erfgenamen, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie.” (Efe. 3:6) Daar Israël haar Messias en Zijn Koninkrijk verwierp, kon dit volk haar roeping om het heil aan de heidenen te verkondigen, niet waarmaken. Uit de openbaring van het geheimenis blijkt dat God verzoening ‘door genade alleen’, aanbiedt aan allen, zodat ook de heidenen die Gods genade in Christus aannemen, met Hem verzoend zijn. Zij hoeven niet te wachten totdat Israël eens in haar positie is hersteld, alsnog als groot zendingsvolk door de wereld zal trekken.
Voor iedereen
Niets hiervan was, voordat dit aan Paulus werd geopenbaard, onderwerp van profetie. Het "is eeuwen en geslachten lang verborgen geweest." (Kol. 1:26) Het is Zijn wil, dat Zijn heiligen "de rijkdom der heerlijkheid" hiervan zullen kennen (Kol. 1:27). Geen enkele gelovige zou onbekend moeten blijven met dit geheimenis (Rom. 11:25). God stelde Paulus aan om “aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, en in het licht te stellen (wat) de bediening van het geheimenis (inhoudt)." (Efe. 3:8 en 9) Hij verklaarde specifiek dat "de prediking van Jezus Christus naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, maar thans geopenbaard is" en nu "tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekend gemaakt onder alle volken." (Rom. 16:25) De apostel bad daarom voor een ‘geopende deur’ (Kol. 4:3) en een ‘geopende mond’ om het geheimenis vrijmoedig te verkondigen (Efe. 6:19 en 20). Hij onderwees, spande zich in en verdroeg veel strijd opdat door het kennen van het geheimenis de harten van gelovigen ‘in liefde verenigd’ worden. Dat zij zich zouden verheugen over "al de rijkdom van een volledig inzicht en het kennen van het geheimenis Gods." (Kol. 1:28 enz.)
Geheimenis en geestelijk leven
Het kennen van het geheimenis beïnvloedt diepgaand het leven van de gelovige. Het omvat meer dan redding door genade, namelijk:
- onze doop in Christus, te weten in Zijn dood, begrafenis en opstanding (Rom. 6:4);
- onze hemelse roeping, positie en verwachting en "alle geestelijke zegeningen in de hemelen in Christus." (Efe. 1:3)
- de onderwerping aan Christus van alle wezens in hemelen en op aarde (Fil. 2:10).
Het geheimenis geeft inzicht in de bijbelse geschiedenis, van de positie van de gelovige in de wereld, in de gemeente en in Gods plan met de hemel en de aarde. De waarheid van het geheimenis neemt ons mee naar onze ontmoeting met Christus en het heersen met Hem in 'de komende eeuwen'. "Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht." (Efe.1:4) "Om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom Zijner genade te tonen naar Zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus." (Efe. 2:7)
Deze waarheid beïnvloedt zowel het natuurlijke als het geestelijke leven. Het helpt om te begrijpen waarom God toestaat dat Zijn kinderen lijden onder ziekte, pijn en zorgen. Bovenal heeft deze kennis invloed op Bijbelstudies, gebedsleven, (financieel en sociaal) gedrag en het getuigenis. Het geheimenis verruimt, ontwikkelt en bewerkt een zuivere geestelijkheid. In alle opzichten versterkt het ons geestelijk leven, wanneer het ter harte wordt genomen. "Hem nu, die bij machte is u te versterken naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, maar thans geopenbaard.” (Rom. 16:25 en 26)
Paulus noemde het een vreugde als door zijn bediening de heiligen, leden van het Lichaam van Christus, tot het diepe besef komen van "de rijkdom der heerlijkheid van dit geheimenis." De verkondigers van Gods Woord hebben hier een onderwijzende taak. "En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus." (Efe. 4:11-13) Het gaat erom dat het Lichaam van Christus tot een geheel wordt samengevoegd. Allen moeten komen tot de eenheid in het geloof en de kennis van de Zoon van God. Zij groeien tot volwassenheid, tot de maat van de volheid van Christus. Daarom is het belangrijk, niet alleen voor onszelf, maar ook voor alle leden van het Lichaam van Christus, dat we "niet meer onmondig zijn, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer." We mogen “in elk opzicht naar Hem toe groeien, Die het Hoofd is, Christus." (Efe. 4:14 en 15) Met deze wetenschap in zicht, zullen we meer en meer de verborgenheid van het evangelie en Gods eeuwig doel begrijpen.
Geheimenis en Bijbelse geschiedenis
De kennis van het geheimenis geeft de gelovige visie op de geschiedenis die God neerlegde in al Zijn voornemens. De hele geschiedenis draait om dit geheimenis inclusief de prediking van het kruis. Het verklaart dat God op bepaalde wijze handelde in voorbije eeuwen. Het wijst op Zijn handelen naar de toekomst. De apostel geeft in de verkondiging van het geheimenis aan, dat alles wat Christus door Zijn dood volbracht "daarvan te juister tijd getuigd wordt" en dat Paulus voor dit getuigenis geroepen was (1 Tim. 2:6 en 7). Het nieuwe van het geheimenis was onder meer dat er tot dan toe geen "gerechtigheid Gods buiten de wet om geopenbaard werd." (Rom. 3:21) God had "Hem (Jezus) voorgesteld als zoenmiddel voor de zonde…, daar Hij de zonden die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden." (Rom. 3:25 en 26)
Paulus werpt licht op hoe God in het verleden handelde. "Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben." (Rom. 5:12) "Maar de wet is er bijgekomen, zodat de overtreding toenam; waar evenwel de zonde toenam, is de genade meer dan overvloedig geworden, opdat, gelijk de zonde als koning heerste in de dood, zo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus, onze Here." (Rom. 5:20 en 21)
Geloof
In die paar teksten neemt Paulus ons mee van Adam via Mozes naar de opgestane Christus, Die ten hemel voer. Hij biedt nu op grond van Zijn volbrachte verlossingswerk genade aan een wereld vol zondaren. Daarom zegt (de Jood) Paulus: "voordat dit geloof kwam, werden wij (Joden) onder de wet in verzekerde bewaring gehouden" -- de enige weg om te ontkomen -- "met het oog op het geloof, dat geopenbaard zou worden." (Gal. 3 :23) Toen het geloof geopenbaard werd kon hij concluderen: "de wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester." (Gal. 3:24 en 25) En de andere volken? Ook zij kunnen niet door werken van de wet gerechtvaardigd worden. Allen moeten de geloofsles leren, die Israël algemeen gesproken ging. "Doch Israël, hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen. Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof, maar van vermeende werken. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots.” (Rom. 9:31 en 32) Zolang Israëlieten volharden in het bewerken van hun eigen gerechtigheid, kunnen ze niet gered worden. (Rom. 10:1-4) Overigens, dit geldt voor alle mensen. Maar er komt een dag dat het voor Israël anders wordt. Dan zal "de Verlosser uit Sion komen. Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden en hun zonden wegnemen." (Rom. 11:26 en 27) Dan zal Israël Zijn wet in het hart ontvangen en zich aan Zijn wet houden, niet vanwege haar eigen gerechtigheid, maar omdat zij Hem liefheeft (Jer. 31:31-34).
Geheimenis en toekomstige gelovigen
Er wordt wel beweerd, dat, wanneer de bedeling van genade voorbij is, God verder gaat met Israël alsof deze bedeling er niet geweest is. Dit is niet helemaal waar, want de huidige bedeling zal, net als de voorbij gegane, de goddelijke lessen in de geschiedenis nalaten. De verkondiging van het Koninkrijk door Johannes de Doper, door Christus en door de twaalven vormde de achtergrond van het geheimenis dat Paulus verkondigde. Zo vormt in de komende goddelijke eeuw de verkondiging van het geheimenis de achtergrond van de prediking van het Koninkrijk door het gelovig overblijfsel van Israël. De inhoud van de Bijbel blijft hetzelfde en bevat dan evenals nu ook de brieven van Paulus. De lessen daaruit zullen onderwezen worden en de boodschap van het Koninkrijk zal in het licht daarvan verkondigd worden. Wat is er veel voor Israël weggelegd! Als Paulus tot heidenen schrijft, spoort hij aan: "Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in deze wereld." "Maar THANS", gaat hij verder: "in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus." (Efe. 2:13) "Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods." (Efe. 2:19)