Wij geloven1 in de waarde van Zijn bloed en dat schenkt ons rust en vrede. De Geest van God heeft ons vereenzelvigd met Christus, zodat wij metterdaad één zijn: "het oude is voorbij gegaan, zie het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft" (2 Kor. 5:17, 18). Hij heeft ons in een nieuwe verhouding tot Zichzelf gebracht. Hij ziet ons in Christus 'als Zijn zonen', heilig en onberispelijk voor Zijn aangezicht, verkerend met Hem in de sfeer der 'hemelse gewesten' (Efe. 1:3-5), waar de zonde niet kan komen. Als het ware een nieuw paradijs dat nooit - zoals eens het oude - bezoedeld kan worden. De Here God beleeft daar Zijn 'vreugde aan de mensenkinderen' als 'in den beginne' (zie Hebr. 8:13 in verband met Gen. 1 en 2).
De apostel Paulus spreekt hier noch over onze levensopenbaring, noch over daden en gedachten die wij bij onszelf waarnemen. Hij wil volstrekt niet zeggen, dat wij in een volmaakte zondeloze toestand zijn gekomen, die ons geen reden meer zou geven ons eigen-ik te veroordelen en evenmin, dat wij geen behoefte meer zouden hebben aan tucht of correctie. Hij spreekt hier alleen over hetgeen wij 'zijn' in Christus, een wezenlijkheid, die alleen door het geloof gekend en gerealiseerd kan worden. Wij kunnen deze dingen niet beoordelen naar onze ervaring. Door goddelijke openbaring, door het Woord van God, kunnen we weten dat zij 'zo' zijn. Velen zullen de goddelijke kracht van deze verklaring niet ervaren, omdat zij bewust blijven leven in het 'oude', waarvan zij niet geloven dat het 'is voorbijgegaan' nu de verzoening door Jezus Christus is tot stand gebracht. Maar toch staat het onomstotelijk vast dat alle christenen nieuwe schepselen zijn, behorend bij de nieuwe schepping waar alle dingen nieuw zijn en waar 'alles uit God is'.
Wij moeten bij de betekenis van het woord 'verzoend' in 2 Kor. 5:18 een ogenblik stilstaan. Dit luidt in de grondtekst namelijk niet 'hilasterion', 'hilasmos', of iets dergelijks zoals in andere teksten (Rom. 3:25; 1 Joh. 2:2; 1 Joh. 4:10; Hebr. 2:17), die in verband staan met de Oudtestamentische ceremonieën, die in betrekking stonden tot het verzoendeksel van de ark des verbonds. De in 2 Korinthiërs 5:18-19 gebruikte woorden zijn 'alasso', katallasso' en in Efeziërs en Kollosenzen 'apokatalasso'. Zij betekenen letterlijk: anders maken, veranderen, zoals zij ook elders in de Bijbel vertaald zijn, waarbij de voorzetsels 'kata' en 'apo' dan nog aanduiden dat de verandering plaats heeft 'van boven' (eenzijdig, zonder onze medewerking) en 'volmaakt' is. En dát wil Paulus juist in het bijzonder tot uitdrukking brengen. Hij 'bedient', dit wil zeggen hij 'predikt' de leer van de 'verandering', de leer van de 'vernieuwing'. Hij openbaart de veranderde verhouding waarin de vernieuwde, de in Christus wedergeboren mens door de verzoening tot God is komen te staan. De her-eniging van de afgevallen, zondige mens met zijn Schepper en wel op een veel inniger wijze en op een veel hoger plan dan Oudtestamentisch mogelijk was, namelijk 'in' Christus. Hij in ons en wij in Hem!
Uit: De mens, K. Rozendal, West-Friesland, Hoorn 1961
Voetnoot 1
Ons wordt niet gevraagd om op het bloed 'te zien' en wij kunnen evenmin 'onze zonden op de Here Jezus leggen', zoals wel gezegd wordt. Dat deed, Oudtestamentisch, JHWH-God, vgl. Ex.12:13, "wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik voorbij" en Jes. 53:6 "maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neerkomen".