In Johannes 8 is de Here Jezus in debat met ‘de Joden’. In vers 12 lezen wij, dat de Heer zegt: "Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben."
Even later zegt Hij, dat zij vooral in Zijn woord moeten blijven (= Zijn stem gehoorzamen), dan zouden zij waarlijk discipelen van Hem zijn; zij zouden de waarheid verstaan en "de waarheid zal u vrijmaken" (vs. 31,32). Dat is hetzelfde als "het licht des levens hebben."
Afkomst
De Joden beroepen zich op het feit, dat zij Abrahams nageslacht zijn en dat God hun Vader is. Zij zijn nooit iemands slaven geweest. Welnu, daar begint de schoen al te wringen, want het nageslacht van Abraham is wel degelijk in slavernij geweest, nl. in Egypte.
Maar, en daar gaat het de Here Jezus vooral om, er is nog een andere vorm van slavernij: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een ieder die de zonde doet, is een slaaf der zonde." Dit is een belangrijke uitspraak. Wat Joden en heidenen zijn allen zondaars!
"Allen (= Joden en heidenen) hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods", zegt Paulus later in Romeinen 3:23.
In deze brief legt de apostel ook uit, dat een mens zichzelf niet kan rechtvaardigen voor God, ook niet door de werken der Wet te doen. Immers, het vlees is zwak en kan aan de eisen van de Wet onmogelijk voldoen. Hij neemt dan Abraham als voorbeeld, die, toen er nog helemaal geen Wet van Mozes was (!), gerechtvaardigd werd op grond van geloof.
De afstamming van Abraham op zichzelf geeft dus geen enkele garantie voor de eeuwige zaligheid; daarvoor is geloof nodig: "wie gelooft, heeft eeuwig leven..."
Geloof, met name in de Zoon, de Verlosser. De Here Jezus zegt later in Johannes 14:1 dan ook: "...gij gelooft in God, gelooft ook in Mij", want "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij."
De Here Jezus vervolgt in Johannes 8:35 met: "En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis, de zoon blijft er eeuwig." Het ‘huis’ is hier ongetwijfeld een aanduiding van het ‘huis Israëls’, tot wie de Zoon immers gezonden was.
In het kort gezegd bedoelde de Here Jezus: Je kunt wel zeggen, dat je van Abraham afstamt en dat God je Vader is, maar als je niet in Mij gelooft dan heeft dat geen enkele waarde. Want dit is het getuigenis: "God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in Zijn Zoon.Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet" (1 Joh.5:11,12). Daarom zegt de Heiland: “Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” (Joh.8:36). En dáár gaat het nu om! De Here Jezus is gekomen om hen werkelijk vrij te maken door hen te verlossen van de zonde en hen eeuwig leven te geven.
De enige voorwaarde is, dat zij tot Hem zouden komen om dat leven te ontvangen.
Vrijheid
Johannes 10 begint met "Voorwaar, voorwaar..." Let op, want dit is de waarheid, wat Ik nu zeg...! Dit hoofdstuk proclameert de boodschap: "Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn."
Uitgangspunt is de schaapskooi met daarin de schapen. Dat is de bestaande toestand.
Wat stelt deze schaapskooi of stal voor? Verschillende antwoorden zijn mogelijk: De Wet, het Jodendom, in ieder geval: de zonde.
De Wet is door God via Mozes gegeven en vormde a.h.w. een muur rondom het apart gezette volk Israël. Door het verbond der Wet had Israël een bijzondere positie en was het verbonden met de HERE. Tegelijk was de Wet een tuchtmeester tot Christus. Het volk van Israël was in verzekerde bewaring gesteld. Hierin genoot het volk een zekere vrijheid, die echter in de praktijk steeds meer een gebondenheid werd, vanwege de zwakheid van het vlees.
Men verwachtte het leven van de Wet, maar "wet doet zonde kennen" en "het loon, dat de zonde geeft is de dood..." (zie Rom.3:20 en 6:23).
Het werd, mede door de negatieve invloed van de leidslieden, tot een last en een juk, waaronder men gebukt ging. Daarom zegt de Here Jezus: "Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven... want mijn juk is zacht en mijn last is licht" (Matt.11:28-30).
Het juk der Wet is: ´Doet dat... en gij zult leven´. Maar zij kónden het niet doen... en dus was er ook geen leven!
De ‘last’ van Christus verkondigt: ‘Het is volbracht... dus: leef!’
In de Galaten-brief spreekt Paulus vooral tot gelovigen met de Joodse achtergrond. Hij sluit volkomen aan bij het onderwijs van de Here Jezus.
Hij zegt in Galaten 1:4, dat de Here Jezus "Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, naar de wil van onze God en Vader..."
Hier legt de apostel de nadruk op de verlossing uit de zonde-toestand, waarin de schapen zich bevonden.
In het vierde hoofdstuk lezen wij: “Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden (denk aan Siloam!), geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen” (vers 4,5).
Hier gaat het om de boodschap, dat Christus de Wet heeft vervuld en daarom ook het einde der Wet is. Hij zegt: "Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden..." (Gal. 3:13).
Wat de Here Jezus in Johannes 8 opmerkte over de kwestie van slavernij en zoonschap, komt ook hier aan de orde. Hij schrijft aan de gelovigen: "Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God" (Gal. 4:7).
Geloof
Nu waren er ook in Paulus' dagen predikers die hen wilden terugbrengen in ‘schaapskooi’, waaruit zij door het geloof in de Here Jezus juist waren bevrijd! Maar Galaten 3:7 is duidelijk: “Gij bemerkt dus, dat zij die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn."
Daarom zegt Paulus nog eens duidelijk in hoofdstuk 5: "Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen."
Tenslotte eindigt de Galaten-brief met de volgende gedenkwaardige woorden: "Want besneden te zijn of niet besneden te zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is. En allen die zich naar die regel richten - vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods" (hs. 6:15,16).
Het "Israël Gods" is dat deel van Israël, dat verbonden is met God, het gelovige deel dus. Voorwaarde om deel te hebben aan Gods heil in de Messias is: geloof in de Verlosser, de gekruisigde en opgestane Heer. Wie de Zoon heeft, heeft het leven! Hij is de Redder, de Bevrijder, die de Zijnen uitleidt in de ware vrijheid van Gods Koninkrijk.
Nu en straks
De godsdienst van vrijheid waarin de blijde boodschap van de Verlosser geloofd en beleden wordt, heeft impact voor ons leven nu: “Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods”, zegt Paulus in Romeinen 8, vers 2. Door Christus´dood bevrijd van zonde en dood en door Zijn opstanding levend gemaakt. Zijn mogen we in alle vrijheid God dienen en wandelen in Zijn genade en liefde. En voor de toekomst is het ook dik in orde: “Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid” (Kol. 3:4).
Tenslotte zal de ware vrijheid naar Gods plan gestalte krijgen in de bevrijding van de gehele schepping: “Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de wil van) Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods” (Rom. 8:20-21). Dan rest alleen nog leven en overvloed!