Abrahams gastvrijheid (Gen. 18:1-8)
De geschiedenis begint met de woorden: "En de HERE verscheen aan hem bij de terebinten van Mamre." Dat de locatie van de verschijning genoemd wordt, is veelzeggend. Terebinten waren namelijk bomen waar Godsopenbaringen plaats vonden. En Mamre betekent 'kracht'. Feitelijk is er dus sprake van een 'Godsopenbaring in kracht'. Die kracht zal niet alleen blijken in de woorden die de HERE spreekt, maar met name in de vervulling ervan, wanneer de onvruchtbare Abraham en Sara samen een kind mogen verwekken. Later werkt diezelfde kracht van God in overtreffende mate wanneer de Here Jezus door de Heilige Geest bij Maria verwekt wordt. Of zoals in Lukas 1:35 wordt aangekondigd: "En de engel antwoordde en zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden."
Opvallend is ook het moment waarop de HERE verschijnt, namelijk op het heetst van de dag. In het Midden-Oosten was dit een ongebruikelijke tijdstip om te reizen. Het reizen in extreme hitte brengt namelijk risico's en gevaren met zich mee. Dat de HERE dit toch doet, laat zien dat Hij boven menselijke tijdsbepaling en klimatologische omstandigheden staat. God staat boven mens en schepping en trekt zijn eigen plan. Zo zal de dag des HEREN later (voor ongelovigen) ook aanbreken op een moment dat het niet verwacht wordt: "…immers, gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zo komt, als een dief in de nacht. Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen" (1 Tess. 5:2-3). Waar de ongelovigen in de dag des HEREN tegen God ten strijde trekken of voor Hem vluchten, daar zien wij Abraham heel anders reageren. Hij buigt zich op de grond en toont zo zijn respect een eerbied. In niets laat Abraham blijken dat het bezoek hem niet uitkomt of dat het tijdstip van verschijning hem bevreemdt. Sterker nog, Abraham nodigt hen haast dwingend uit om zijn gasten te zijn: "Mijn heer, indien ik uw genegenheid gewonnen heb, ga dan niet aan uw knecht voorbij." Wellicht heeft Abraham hier ook oog voor het welzijn van zijn gasten en wil hij hen niet langer laten reizen op dit onmogelijke tijdstip. In ieder geval blijkt zeer duidelijk zijn Oosterse wijze van gastvrijheid. Dit is ook te zien wanneer de mannen de maaltijd nuttigen en Abraham volgens gebruik terzijde staat om hen te bedienen (Gen. 18:8).
Eveneens toont Abraham respect voor het onderscheid tussen de drie mannen. Hij spreekt de voornaamste, de HERE, aan met 'mijn heer'. In het Hebreeuws staat hier 'Adonai', waarmee Abraham de Goddelijke status van zijn gast erkent. Uiteindelijk zien wij in dit gebeuren datgene terug wat later in Hebreeën 13:2 wordt beschreven: "Vergeet de herbergzaamheid niet, want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd."
De voornaamheid van Abrahams gasten blijkt ook uit het vervolg van de geschiedenis. Zo vervolgt hij zijn uitnodiging op een zeer breedsprakige wijze: "Laat toch een weinig water gehaald worden, en wast uw voeten en vlijt u neder onder de boom; dan wil ik een bete broods gaan halen, opdat gij uw hart versterkt; daarna kunt gij verder trekken; daartoe zijt gij immers langs uw knecht getrokken?" (Gen. 18:3-5). Vervolgens laat Abraham extreem veel eten klaar maken. Hij laat maar liefst 22 liter van het beste en duurste meel en een kalf gebruiken om een maaltijd voor drie man te bereiden.
Overigens bepalen de ingrediënten van de maaltijd ons duidelijk bij de tempeldienst. De gebruikte meelsoort is exact dezelfde als die waar later de toonbroden van werden bereid en de offers van werden gebracht in tabernakel en tempel. Bovendien worden de koeken gemaakt van ongezuurd deeg. Het geslachte kalf werd later in de offerdienst ook gebruikt, namelijk als zondoffer. De offers die Abraham hier – letterlijk - aan de HERE brengt, wijzen uiteindelijk heen naar het ene offer van Degene Die als Verlosser zou voortkomen uit het nageslacht van Abraham, namelijk de Here Jezus.
Het lachen van Sara (Gen. 18:9-15)
De geschiedenis vervolgt met de ongebruikelijke vraag van de mannen waar Sara is. In de cultuur van toen hield de vrouw zich onzichtbaar op de achtergrond. Het was niet aan de orde dat zij zich vertoonde. Toch wordt er naar haar gevraagd. Wanneer Abraham antwoordt dat zij in de tent is, vervolgt de HERE met deze belofte: "Voorzeker zal Ik over een jaar tot u wederkeren, en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben" (Gen. 18:10). In het Hebreeuws staat hier letterlijk 'wanneer de tijd weer levend geworden is' (zie Statenvertaling). Abraham en Sara waren feitelijk dood doordat zij geen nageslacht hadden en dit ook – menselijkerwijs – niet meer konden krijgen. In de loop van de tijd zou met hun dood niets meer van hen blijven bestaan. Hun geslachtslijn zou dood lopen. In vers 11 zien wij de situatie van Abraham en Sara mooi beschreven: "Abraham nu en Sara waren oud en hoogbejaard; het ging Sara niet meer naar de wijze der vrouwen" (Gen. 18:11).
De reactie van Sara op de woorden van de HERE is treffend en begrijpelijk: "Dus lachte Sara in zichzelf, denkende: Zal ik wellust hebben, nadat ik vervallen ben, terwijl mijn heer oud is?" (Gen. 18:12) Sara lacht stilletjes, maar het cynisme in haar antwoord druipt er vanaf. Zij ziet zichzelf als 'vervallen' (als een kleed) en haar man als 'oud', waarmee zij feitelijk bedoeld dat hij 'impotent' is, zoals het in Hebreeën 11:12 ook beschreven staat: "Daarom zijn er dan ook uit een man, en wel een verstorvene…"
De reactie van de HERE laat niet lang op zich wachten. Hij toont aan de gedachten van Sara te kunnen lezen: "Toen zeide de HERE tot Abraham: Waarom lacht Sara daar en zegt: Zal ik werkelijk baren, terwijl ik oud geworden ben?" De eigenschap die God hier aan de dag legt, zien wij later in Hebreeën in theorie beschreven: "Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten en geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen" (Heb. 4:12-13).
Nadat God eerst Zijn alwetendheid ten toon spreidt, toont Hij vervolgens Zijn almacht: "Zou voor de HERE iets te wonderlijk zijn?" Sara wordt met dit antwoord aangesproken op haar gebrek aan geloof. Deze woorden liggen in het verlengde van wat later in Lukas 1:37 door de engel Gabriël tegen Maria gezegd wordt ten aanzien van haar onmogelijke zwangerschap: "Want geen woord, dat van God komt, zal krachteloos wezen." Wat God zegt en belooft, komt zeker uit. Hoeveel tijd hier ook overheen gaat.
Na deze woorden bevestigt de HERE wat hij eerder gezegd heeft: "Te bestemder tijd, over een jaar, zal Ik tot u wederkeren, en Sara zal een zoon hebben" (Gen. 18:14). Men zou verwachten dat Sara na dit dubbele getuigenis van de HERE wel inbindt. Het tegendeel is waar. Hoe duidelijk de HERE haar ook doorheeft, toch ontkent zij haar eigen verkeerde reactie hierop. In ieder geval uit angst, maar wellicht ook uit schaamte dat zij als vrouw zijnde de voorname gasten van haar heeft beledigd: "Toen verloochende Sara het: Ik heb niet gelachen, want zij was bevreesd" (Gen. 18:15). Het laatste woord is tenslotte toch van de HERE: "Neen, gij hebt wel gelachen" (Gen. 18:15). Met deze reactie dient Hij Sara voor het laatst van repliek, maar verwijst Hij met het benoemen van het lachen ook indirect naar de naam van het kind. Isaäk betekent immers 'gelach' of 'hij lacht'.
Het vervolg (Gen. 21:1-7)
Een aantal hoofdstukken verder zien wij hoe deze geschiedenis eindigt, of beter gezegd, zich vervolgt. Maar voordat wij hier bij stil staan, is het belangrijk dat wij ons even nader bepalen bij de tussenliggende hoofdstukken. Hierin gebeuren wat opmerkelijke zaken:
- Gen. 18:16-33 - Sodom wordt veroordeeld
- Gen. 19:1-29 - Sodom wordt verwoest
- Gen. 19:30-38 - Lot en zijn dochters zijn op de vlucht
- Gen. 20 - Abraham komt in conflict met Abimelek
Opvallend is dat al deze geschiedenissen niet bepaald positief zijn en zelfs soms ook niet goed aflopen. Waarom is er tussen het positieve van de laatste aankondiging van Isaäks geboorte en de geboorte zelf, zoveel negativiteit te vinden? Wel of niet door God geleid, kan er de volgende betekenis gegeven worden aan deze gebeurtenissen:
- Bij de voorbede van Abraham voor Sodom, toont God zijn genade.
- De lijn van Lot wordt afgesloten, zodat er ruim baan is voor de lijn van Abraham.
- Abrahams beperktheid wordt in de situatie met Abimelek tegenover de almacht van God gesteld.
- Abrahams unieke status wordt door de HERE bevestigd, doordat God hem beschermt bij Abimelek. Abraham wordt een profeet genoemd (Gen. 20:7) en Abimelek zal sterven als hij Sara voor zichzelf houdt.
De betekenis die door God aan deze gebeurtenissen wordt gegeven, is dat Hij Zich aan Abraham genadig toont. Zo doet God dit overigens in de gehele Bijbel, tegenover Israël, maar uiteindelijk ook tegenover de gehele schepping.
De genade van God uit zich bij Abraham uiteindelijk in Genesis 21 in de geboorte van Isaäk. Genadevol zijn de woorden van Genesis 21:1, wanneer wij deze plaatsen tegenover Sara's reactie uit Genesis 18: "Dus lachte Sara in zichzelf “ (vs. 12) en “Toen loochende Sara het” (vs.15): "De HERE bezocht Sara, zoals Hij gezegd had, en de HERE deed aan Sara, zoals Hij gesproken had."
Wanneer wij deze lijn van Gods genade doortrekken naar de wijze waarop God met ons werkt, kunnen wij door het volgende bemoedigd worden: "…indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet" (2 Tim. 2:13).
En dan staat er, treffend en duidelijk: "En Sara werd zwanger, en zij baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, te bestemder tijd, waarvan God tot hem gesproken had" (Gen. 21:2). Er kan niet duidelijk genoeg aangegeven worden dat Sara en Abraham samen een zoon krijgen. Mocht men menen dat Abimelek uit Genesis 20 wel eens de vader van het kind zou kunnen zijn, dan wordt deze gedachte hier met nadruk ontkracht. Deze nakomeling van Abraham en Sara zal de wettige erfgenaam zijn. Dit is het kind waarvan God beloofd heeft dat het op de door Hem bestemde tijd aan hen geschonken zou worden.
Nadat God Zijn belofte vervuld heeft, vervult Abraham zijn aandeel in het verbond met God. Hij besnijdt Isaäk op de achtste dag (Gen. 21:3). De wet komt zo na de belofte, maar proclameert, in de toepassing ervan op de achtste dag, gelijk wel van een nieuw begin en nieuw leven.
Het gedeelte wordt prachtig afgesloten: "En Sara zeide: God heeft gemaakt, dat ik lach; ieder die het hoort, zal om mijnentwil lachen. En zij zeide: Wie had aan Abraham durven toezeggen: Sara zoogt kinderen? Want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom" (Gen. 21:6-7). De lach van ongeloof wordt hier een lach van geloof.
Sara als geloofsgetuige (Heb. 11:11-12)
Toch blijft naar aanleiding van dit gedeelte nog een vraag over: Hoe kan Sara tot het rijtje van geloofsgetuigen behoren, terwijl zij in Genesis het toonbeeld van ongeloof lijkt te zijn? In Hebreeën 11:11 lezen wij het volgende: "Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte." Dit gedeelte toont aan dat Sara uiteindelijk wel geloof had, ondanks haar eerdere ontkenning van de mogelijkheid dat God er voor kon zorgen dat zij zwanger zou raken. In eerste instantie stond haar vleselijk denken het geloof in de weg. Uiteindelijk hoorde zij toch naar Gods woord en werd het horen tot geloof. Dit geloof werkte uit in de kracht van het ontstaan van nieuw leven. De HERE bezocht Sara en zij werd zwanger.
Ondanks dat de geboorte van Isaäk een heel mooi geschenk voor Sara was, was dit niet het belangrijkste van wat zij van God zou ontvangen. Hij had meer voor haar in petto, waarbij het krijgen van Isaäk slechts een onderpand was. Het voortleven door Isaäk na haar dood, wees voor Sara uiteindelijk heen naar het voortleven door Christus' dood. In Hebreeën 11:13-16 staat dit als volgt beschreven: "In dat geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde (…) maar nu verlangen zij naar een beter, dat is een hemels, vaderland."
Ook voor ons is hier een les te leren. Gods Woord is voor ons tijdens dit leven het meest kostbare wat wij kunnen bezitten. Het is echter uiteindelijk slechts een onderpand en heenwijzing naar wat nog komen gaat. Het geloof, dat door bevestiging van het woord door de Heilige Geest, aan ons geschonken is, is uiteindelijk niet de diepste realiteit, het verwijst er enkel naar. Geloof is de zekerheid van de dingen die wij hopen en het bewijs van de dingen die wij niet zien. Geloven is echter nog geen zien en bezitten. Geloven is als vreemdelingen en bijwoners op weg zijn naar onze hemelse bestemming. Wanneer wij in de hemelse heerlijkheid aangekomen zijn, zal het geloven overgaan in aanschouwen van de realiteit.
"…want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen…" (2 Kor. 5:7)