Hij doet mee. Natuurlijk doet hij mee. Elke zomer is hij er bij. Het festival is afhankelijk van vrijwilligers. Het is deels zijn verantwoordelijkheidsgevoel dat hij hier elk jaar weer staat. Er zijn nu eenmaal mensen nodig die de boel draaiende houden, mensen met ervaring, mensen die weten hoe ze 10.000 jongeren onbezorgd kunnen laten genieten van vier dagen feest en aanbidding. Het festival heeft zijn hart gestolen, al weet hij niet meer wanneer. En dat het festival zijn hart heeft, voelt hij ook niet meer. Hij weet alleen dat het ooit is gebeurd. Sindsdien is hij vrijwilliger. Elk jaar weer, uit gewoonte. Hij volgt het hart dat hij kwijt is.
Met zijn team staat hij klaar om op de fiets te springen om daar waar nodig is problemen op te lossen. Mensen die zonder toegangsbewijs op het terrein lopen terecht wijzen en speuren naar illegale , gezellige, maar gevaarlijke kampvuurtjes. Er is altijd overal iets. Zo ook hier. En waar iets aan de hand is, is hij in de buurt. Een week lang, zowat non stop op de fiets om het festival in goede banen te leiden. Het is een christelijk festival. Elke shift begint hij en zijn team met gebed. Op de podia spelen bands die God eren, in de tenten spreken prominenten sprekers over ‘geloven in deze tijd’. Om het geloof kun je hier bijna niet heen. Hoewel deze week voor hem weinig met God te maken heeft. Hij heeft het druk, amper tijd om te slapen of ook maar ergens bij stil te staan.
b ’s Avonds op het hoofdpodium zet de gitarist in. Slechts het intro doet de duizenden jongeren voor hem al in beweging komen. Alle bezoekers zijn uitgelopen om deze band te zien. Handen gaan de lucht in, grote glimlachen op het gezicht en heel hard zingen ze mee. Ze springen, dansen en zingen voor God. Hij is ook even komen kijken. Om een hoekje, frontstage, tussen podium en publiek. Ongemerkt beginnen zijn ogen te glimmen, zijn mond mee te zingen. ‘All Gods children singing glory glory, hallelujah, He reigns.’ En even weet hij weer waarom hij dit doet.