Al de geestelijke zegen
Zeker waar het de geestelijke zegen betreft zoals in Efeziërs 1 beschreven, is het belangrijk om je dit ook toe te eigenen en de Here te danken voor Zijn grote genade. Dan ga je ontdekken als gelovige dat je reeds vóór de grondlegging (letterlijk: nederwerping) der wereld uitverkoren was. Een uitverkiezing die bewezen wordt door de verzegeling met de heilige Geest der belofte. Wie had dat nu ooit kunnen denken? Wij, die nu leven in het begin van de eenentwintigste eeuw, waren in een lang verleden al uitverkoren door God in Christus! En dat niet alleen: Hij heeft ons bovendien tevoren (in het verleden) ertoe bestemd deel te hebben aan het zoonschap van Jezus Christus en in Hem dat erfdeel te ontvangen. Dat zoonschap omvat het beheer over alles! Hij heeft ons begenadigd in de geliefde Zoon, Die Zijn leven gaf en ons verlossing gaf door Zijn bloed (dat is), de vergeving van de overtredingen. Vanuit de lage, nietswaardige positie, vervormd door de zonde, zijn we in Hem terechtgekomen in de vrijheid van de vergeving van zonden. Eertijds moesten we de heerlijkheid Gods missen en nu is het een en al heerlijkheid waaraan we deel hebben gekregen. Rijkdom van genade! Die enorme verandering is in ons leven gekomen toen we Hem heel eenvoudig persoonlijk gedankt hebben, dat Hij ook voor ons tot zonde gemaakt werd en onze zonden op Zich genomen heeft. Want tot dat punt moet de mens wel eerst komen, wil hij kunnen spreken van uitverkiezing.
Hij heeft ons het geheimenis van Zijn wil doen kennen. Toen de heilsgeschiedenis op een punt was gekomen (aan het einde van het boek Handelingen) dat Israël als volk zelfs tijdens het aanbod van het nieuwe verbond niet tot aanvaarding van het heil kwam, maakte de Here het geheimenis van Zijn wil bekend. Dit geheime plan stond allang (tevoren) vast en omvat ongekende rijkdommen. Wat eenmaal zichtbaar zal worden in de schepping, namelijk dat Christus als Hoofd boven al wat is, gesteld is, is nu al in het verborgene waar, namelijk binnen de Gemeente, het Lichaam van Christus.
Here, leer ons bidden
De Efezebrief bevat een boodschap die specifiek bestemd is voor de gelovigen in de huidige heilsperiode. Behalve dat er een schat aan rijkdommen in te vinden is met betrekking tot het handelen van God in deze tijd, de plaats van het Lichaam van Christus in Gods plan en de positie van de gelovige in Christus, gaat het in deze brief uitvoerig over de praktische uitwerking van al deze rijkdommen in het leven van alledag. Hoe er gewandeld kan worden waardig die hoge roeping, etc. Opmerkingen van hen die zeggen dat je in de Efezebrief leest van de positie van de gelovige, terwijl je 'in de Evangeliën vindt hoe je Jezus in de praktijk moet navolgen', zijn dan ook niet gebaseerd op wat de Schrift leert. Een groot gevaar van een dergelijke redenering is trouwens, dat je niet toekomt aan het genieten van je zegeningen in de dagelijkse praktijk. Ook wordt het zicht op wat God nu werkelijk voor heeft met de gelovige in deze fase van Zijn plan verduisterd. Nee, God heeft voor de gelovige in elke heilsfase een compleet 'pakket', waarin de roeping en positie naar voren komen, en ook de praktijk! Dat geldt ondermeer ook de Efezebrief waarin we lezen van de positie en de praktijk van "heiligen en gelovigen in Christus Jezus" (Efe. 1:1).
Tot de praktische omgang met de Here behoort natuurlijk het gebed. Het antwoord op vragen als 'Wat voor gebed past er bij de gelovige in onze tijd?', 'Hoe moeten wij bidden?', 'Here leer ons bidden', wordt dan ook in deze brief naar voren gebracht.
Zoals eerder opgemerkt, wordt er driemaal over gebed gesproken.
1. In Efeziërs 1 is het een gebed van de apostel voor de gelovigen, nadat hij over de rijkdom van de gelovigen heeft geschreven.
2. In Efeziërs 3 is het ook een gebed voor gelovigen, direct naar aanleiding van het geheimenis, zoals dat bekendgemaakt is in Paulus´ bediening.
3. In het hoofdstuk 6 vraagt Paulus gebed van de gelovigen, in de eerste plaats als onderdeel van de "wapenrusting Gods" opdat ze standhouden en weerstand kunnen bieden en in de tweede plaats voor hemzelf, opdat, zoals hij schrijft: "... mij bij het openen van mijn mond het Woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken ..." (Efe. 6:19).
Wat bidt Paulus nu eigenlijk?
Het gaat ons nu vooral om zijn gebed in Efeziërs 1. Wat vraagt hij nu concreet?
Zijn gebed begint met dankzegging: Paulus houdt niet op te danken wanneer hij de gelovigen gedenkt bij zijn gebeden (vs. 15 en 16). Maar dan de inhoud van zijn gebed:
"... opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen ..." (vs. 17). De Statenvertaling geeft het laatste als volgt weer: "... u geve den Geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis ...". In beide vertalingen staat "Geest" met een hoofdletter. Hierdoor zouden we gemakkelijk kunnen gaan denken dat het hier om de Persoon van de Heilige Geest gaat. Vanuit de grondtekst (waar het lidwoord 'de' mist), moeten we hier echter denken aan 'een geest van wijsheid en openbaring in Zijn kennis'. Het gaat om een geest, een gezindheid, een instelling. Het gaat om dat wat Gods Geest geeft. "Wat uit de Geest geboren is, is geest" (Joh. 3:6). Dit ligt in de lijn van wat Paulus schrijft in het vergelijkbare gebed in Efeziërs 3, waar hij bidt dat God "... u geve (...) met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest ..." (vs. 16). Gods Geest sterkt met kracht en geeft de juiste gezindheid.
Het woord "kennis" in Efeziërs 1:17 (zie Statenvertaling voor de juiste vertaling!) wordt ook gebruikt: in Filippenzen 1:9 waar het is vertaald met "helder inzicht" en in Kolossenzen 1:9 en 10 vinden we het terug als "rechte kennis".
Een helder inzicht, maar waarin dan? Het antwoord op deze vraag lezen we in de volgende verzen van Efeziërs 1. Het van God ontvangen van een geest van wijsheid en openbaring in Zijn kennis staat gelijk aan "verlichte ogen [uws] harten, zodat gij weet" (vs. 18). Met de 'ogen van het hart' weten we. Zien en weten zijn in het Grieks werkwoorden, die tot dezelfde 'familie' behoren; aan elkaar verwant zijn. In het Nederlands gebruiken we dit ook wel wat door elkaar, als we bijvoorbeeld zeggen 'Zie je dat nou niet?', waarmee we niet letterlijk 'zien' bedoelen.
En dan somt Paulus drie dingen op (dat het om een opsomming gaat, wordt in de Statenvertaling met de drievoudige herhaling van het woordje "welke", duidelijker weergegeven dan in de N.B.G.-vertaling):
1. welke zij de hoop van Zijn roeping;
2. welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen en
3. welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven naar de werking der sterkte Zijner macht.
Volledige verhoring van Paulus' gebed in Efeziërs 1 is: zicht hebben op de gehele waarheid over het Lichaam van Christus.
Belang van het gebed
Met het oog op de heerlijke rijkdommen in Christus is het gebed van het allergrootste belang. Je kunt als gelovige duizendmaal Efeziërs 1:3-14 lezen, zonder in de juiste richting 'gezet' te worden. Daar komt bovendien bij dat dit alles blijkbaar te maken heeft met een voor een mens onuitlegbare heerlijkheid. Wat ervan te schrijven is, lezen we in Gods Woord in de zeven zegeningen. Maar de verdere bezinking van dit alles komt pas door het gebed. God moet het geven, Hij moet het duidelijk maken en het prachtige is dat Hij dat ook doen wil! Paulus' gebed is in overeenstemming met Gods wil, anders stond het immers niet in Gods Woord. Hij zal daarom blij zijn met hen die Hem juist om deze dingen bidden en die mede-gelovigen op deze wijze bij Hem brengen.
Tegelijk is ook het gebed aan het einde van de Efezebrief van zo groot belang. Of eigenlijk: de vraag om gebed! Paulus vraagt: "... bidt (...) ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken ..." (Efe. 6:18 en 19). In Kolossenzen 4:3 vinden we soortelijke woorden: "... en bidt tevens voor ons, dat God een deur voor ons woord opene, om te spreken van het geheimenis van Christus ...". Natuurlijk heeft het nu geen zin meer om letterlijk voor Paulus te bidden. Zijn taak hier op de aarde zit er allang op; hij geniet boven van de heerlijkheid in de troostvolle nabijheid van de Here. "Ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn, want dit is verreweg het beste", schreef hij de Filippenzen (1:23). Maar het heeft nog wel degelijk zin te bidden voor de voortgang van zijn boodschap, dat is: de voortgang van het Woord zoals de Here dat voor onze tijd bedoeld heeft. Bidden voor hen die deze boodschap brengen en bidden voor predikers die wel prediken, maar deze boodschap (nog) niet verstaan. Kritiek hebben op broeders is zo gemakkelijk, maar bidden we ook voor ze? Zodat ze hun verkondiging gaan baseren op deze rijke boodschap?
Voor Paulus was het al belangrijk dat er voor hem gebeden werd: "Dan zal ik het zo in het licht stellen als ik het behoor te spreken" (Kol. 4:4), laat staan voor de predikers in deze tijd. Want alleen dan zal Christus gepredikt worden zoals Hij wil dat Hij bekendgemaakt wordt: als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de Gemeente, Die Zijn Lichaam is (Efe. 1:22-23).
Dank God voor Zijn genade dat we Christus mogen kennen!
Uit: Rijkdom! – uitg. Everread Uitgevers, zie www.everread.n