Hemelse gewesten
Het domicilie van de geestelijke machten wordt in de NBG-´51 vertaling van de Bijbel aangeduid als ´de hemelse gewesten´; de Statenvertaling zegt gewoon ´hemel´.
Het Griekse ´epouraniois´ is lastig te vertalen. Het is een samentrekking van het voorzetsel ´epi´ (op, over) en ´ouranos´ (hemel). Het duidt dus eigenlijk op het boven-hemelse, alleen dan in het meervoud, te omschrijven als: bovenhemelse (plaatsen). Alleen in de Efezebrief komt deze uitdrukking voor en wel vijfmaal: 1:3 en 20; 2:6; 3:10 en 6:12. Het gaat inderdaad over plaatsen (meervoud). De Bijbel spreekt van drie hemelen (vgl. 2 Kor. 12:2). De eerste hemel (de lucht) bevat hemelse dingen, zoals de "vogelen des hemels". Elke plaats daarboven is dus 'bovenhemels'; deze term kun je dan toepassen op de tweede hemel (de sterrenhemel) en de derde hemel (de woonplaats van God, de hemel der hemelen). De bovenhemelse plaatsen zijn dan de tweede en derde hemel. Volgens Efeziërs 1:3 zijn wij in de bovenhemelse plaatsen gezegend, maar dan wel "in Christus"; dat wil zeggen in het bovenste deel van deze bovenhemelse plaatsen: de hemel der hemelen, of: de derde hemel, namelijk daar waar Christus is!
Machten
Deze ´bovenhemelse plaatsen´ - in deze artikelen houden we verder de bekende uitdrukking ´hemelse gewesten´ aan - vormen volgens Efeze 6 het domicilie van de geestelijke machten.
Daar bevinden zich overheden (arche), machten (exousia), wereldbeheersers (kosmokratos) van de duisternis van deze eeuw (aioon), boze geesten (Lett.: geestelijken der boosheid). Allemaal aanduidingen van hemelse wezens. Dat die hemelse wezens er zijn, is in overeenstemming met Gods wil, zoals Kolossenzen 1:16 leert: “…want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen…”
We hebben het nu steeds over ´geestelijke machten´ en dat komt omdat zij voor ons mensen in principe niet waarneembaar zijn. De regionen waarin zij zich ophouden, kunnen door ons nu niet worden gezien. Dat betekent echter niet, dat het geen reëele, belichaamde wezens zijn. We hebben het namelijk (ook) over de engelenwereld. Zij kúnnen zich als het moet wel manifesteren in onze zichtbare wereld. Tot nog toe zijn de hemelse gewesten voor ons ondoorzichtig gebied.
Hebreeën 1:13 spreekt over engelen en van hen zegt de schrijver: “Zijn zij niet allen dienende geesten (Gr. pneuma), die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven?” In het verband van deze brief wordt met ´hen die het heil beërven´ het (gelovige) volk Israël bedoeld. De taak van de engelen is: God dienen op de plaats door Hem aangewezen.
In die engelenwereld is ook sprake van hierarchie. In 1 Tessalonicenzen 4 wordt bijvoorbeeld gesproken over een ´aartsengel´ (SV: archangel) en dat betekent: hoofd-engel.
Kennelijk zijn er dus ´gewone´engelen en ook iemand of meerderen die daarboven gesteld zijn.
Voor de volledigheid noemen we ook nog het begrip ´boze geesten´ (of SV: duivelen). Dit is de vertaling van het Griekse ´daimoon´ (ev), daimonian (mv): demonen. Ook dit zijn geestelijke wezens, onzichtbaar, die bezit kunnen nemen van een belichaamd wezen, zoals de mens.
Twee kampen
Als we de Bijbel erop naslaan, ontdekken we dat er in de hemelse gewesten sprake is van twee partijen. Enerzijds zijn daar de engelen die God dienen, zoals hierboven al aangegeven aan de hand van Hebreeën 1:13. Een bekende engel van God is Gabriël. Zijn naam betekent: held van God, of: machtige man van God. Hij verscheen bijvoorbeeld destijds aan Daniël en later aan Jozef en Maria om de geboorte van de Messias aan te kondigen: “Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben uitgezonden om tot u te spreken en u deze blijmare te verkondigen” (Luk. 1:19).
Een andere naam die we tegenkomen is: Michaël. Zijn naam betekent: wie is gelijk aan God? Ook hem treffen we aan in het boek Daniël als de vorst van Israël. Later doet Judas in zijn brief verslag van een dispuut met de duivel: “Maar Michaël, de aartsengel, durfde, toen hij met de duivel in twist gewikkeld was over het lichaam van Mozes, geen smadelijk oordeel uitbrengen, doch hij zeide: De Here straffe u!”
Dat brengt ons bij die andere figuur, die in de Bijbel veelvuldig en onder diverse benamingen in Gods Woord genoemd wordt: satan. Het Hebreeuwse satan en het Griekse satanas betekent: tegenstander. Hij is degene die zich als de grote opponent van God manifesteert en daaruit voortvloeiend steeds weer probeert de plannen van de Allerhoogste te doorkruisen. Daarbij stelt hij alles in het werk om zijn eigen plannen te realiseren. Hij wordt daarbij terzijde gestaan door tal van geestelijke machten, zoals o.a. genoemd in Efeziërs 6. De Bijbel spreekt in Openbaring 12 over satan en zijn engelen. In de hemelse regionen zijn dus twee kampen gestationeerd: die van God en van satan, van goed en kwaad, van licht en duisternis.
En deze machten die nu nog in het verborgene opereren, hebben alles te maken met de heerschappij en de gang van zaken in de hemelen en op aarde. Daarover later meer.
Benamingen
De ´engelmachten´ worden in de Bijbel ook aangeduid als ´goden´.
Psalm 95:3-5 “Want de HERE is een groot God (Hebr. ´El´), een groot Koning, boven alle goden, in wiens hand de diepten der aarde zijn, en wiens de toppen der bergen zijn; wiens de zee is, daar Hij ze heeft gemaakt, ook het droge, dat zijn handen hebben geformeerd.” Psalm 97:9 “Want Gij, HERE, zijt de Allerhoogste over de ganse aarde, Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden.”
Het woord ´goden´ is hier de vertaling van het Hebreeuwse ´elohiem´. Dit is hetzelfde woord, dat ook in Genesis 1:1 gebruikt wordt voor ´God`.
Psalm 89:6-8 “Daarom loven de hemelen uw wondermacht, o HERE, ook uw trouw in de gemeente der heiligen; want wie in de hemel kan de HERE evenaren, wie onder de goden is de HERE gelijk? God is zeer ontzagwekkend in de raad der heiligen, geducht boven allen die rondom Hem zijn.”
De NBG-´51 vertaling heeft hier het woord ´goden´. Dat is wel een heel vrije weergave van de grondtekst, waar letterlijk staat: zonen van God (´El´).
In deze tekst wordt gesproken over de ´raad der heiligen´, namelijk: ´allen die rondom Hem zijn´. Het begrip ´heiligen´ wil zeggen, dat zij afgezonderd zijn. Het gaat dus om een aparte groep onder de ´goden´.(In Openbaring 4 is sprake van 24 oudsten die zich in de hemel bevinden. Hun plaats is ´rondom de troon´; zij zijn gezeten op tronen, gehuld in witte klederen en met gouden kronen op hun hoofd.
Dezelfde uitdrukking, zonen van God (´El´), vinden we ook in Psalm 29, vers 1: “Een psalm van David. Geeft de HERE, gij hemelingen, geeft de HERE heerlijkheid en sterkte; geeft de HERE de heerlijkheid van zijn naam, buigt u neder voor de HERE in heilige feestdos.”
Hier is het vertaald met: ´hemelingen´. Hoewel niet bepaald nauwgezet vertaald, is het wel een mooi woord voor die hemelse wezens.
Ook Psalm 8:5 en 6 willen we hier nog noemen. Deze verzen worden nogal verschillend weergegeven in de vertalingen:
NBG“Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond.”
SV“Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt ? En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond?”
Allereerst vers 5. NBG heeft ´mensenkind´ en SV ´zoon des mensen´. In de grondtekst wordt het woord ´ben´ gebruikt: zoon. De Statenvertaling geeft dat ook weer. In vers 6 zegt de NBG: ´Gij hebt hem bijna goddelijk gemaakt´, terwijl de SV zegt: ´En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen´.
In de Hebreeuwse tekst wordt het woord ´elohiem´ gebruikt, hetgeen nog het best terug te vinden is in de NBG. Anderzijds geeft de SV de juiste strekking van dit vers weer, zoals blijkt uit Hebreeën, hoofdstuk 2.
In de verzen 6 en 7 wordt Psalm 8 geciteerd: “Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt ! Gij hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond…”
Hieruit wordt duidelijk dat Psalm 8 niet de verhoging van de mens bedoeld wordt (NBG) maar juist de vernedering van de Zoon des mensen (SV). Hij is beneden de engelen gesteld om als mens het werk der verlossing tot stand te brengen. Daarna is Hij verhoogd en alle dingen zijn Hem onderworpen!
Waar het nu even om gaat, is dat het begrip ´elohiem´ in Psalm 8 in Hebreeën 2 weergegeven wordt met ´engelen´.
Zo hebben we een aantal benamingen voor de hemelse wezens voorbij zien komen: hemelingen, engelen, goden, zonen van God of godenzonen. Daarnaast kennen we ook nog: heren of heerscharen, en ook het begrip ´sterren´.
In Job 1:6 verschijnen de ´godenzonen´ voor God en satan bevindt zich onder hen. In Job 38:7 vinden we de ´godenzonen´terug, samen met de ´morgensterren´. Zij waren eertijds met blijdschap getuige van de grondvesting der aarde.
Het begrip ´ster´ wordt eveneens gebruikt als aanduiding van hemelse wezens. De tegenstander van God wordt in Jesaja 14 ´morgenster´ genoemd, terwijl de opgestane en verhoogde Christus in Openbaring 22:16 wordt aangeduid als ´de blinkende Morgenster´.
Later in deze serie komen we nog terecht bij de benaming ´vorsten´. Dit zijn engelmachten, die een rol spelen in de heerschappij over de volkeren en over wie ook in de mythologische verhalen wordt geschreven.