Genesis 6
De Bijbel spreekt hier over een verbintenis tussen de zonen Gods (bené ha´elohiem) en de ´dochters der mensen´ (Hebr. adam). Hemelwezens die het aanlegden met vrouwen uit het Adamitisch geslacht.
Er zijn verschillende gedachten over deze wezens, maar het is nog het meest aannemelijk dat hier engelen bedoeld zijn. Gevallen engelen weliswaar. Zij hebben zich verlaagd tot het menselijk geslacht. Niet alleen waren deze engelen in overtreding, ook de (dochters der) mensen hebben zich misgaan volgens vers 3. Het is dus ongerechtigheid aan beide kanten.
Petrus en Judas spreken later over engelen die gezondigd hebben:
2 Petr. 2:4-5 “Want indien God engelen, die gezondigd hadden, niet
gespaard heeft, maar hen, door hen in de afgrond te werpen, aan
krochten der duisternis heeft overgegeven om hen tot het oordeel te
bewaren; en de wereld van de voortijd niet gespaard heeft…” Judas 1:6 “…en dat Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw
werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote
dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden…”
Zij hadden gezondigd en zijn aan hun oorsprong ontrouw geworden… De Statenvertaling zegt (terecht) dat zij hun ´eigen woonstede verlaten hebben´. Zij hebben hun oorspronkelijke staat prijsgegeven. Zij kunnen daarom aangemerkt worden als ´gevallen engelen´, hoewel zij waarschijnlijk tot een andere groep behoren dan de volgelingen van satan in zijn opstand tegen God (Jes. 14). Hoe het ook zij, het gevolg van hun infiltratie in het menselijk geslacht bleef kennelijk niet zonder gevolgen: “De reuzen waren in die dagen op aarde, en daarna…dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam” (vs. 4). Reuzen is de vertaling van het Hebreeuwse ´nephiliem´. Dit woord komt nog een keer voor in Numeri 13, vers 33: “Ook zagen wij daar de reuzen, Enakieten (= langnekkigen), die tot de reuzen behoren, en wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen.” Naast de Enakieten maakt de Bijbel ook melding van andere geslachten die tot de reuzen behoorden, zoals: de Emieten en de Refaïeten(Gen. 14:5, Deut. 2: 10 e.v.). De Septuagint (= Griekse vertaling van het Oude Testament) gebruikt voor deze reuzen de woorden Giges (giganten) en Titanes (titanen); deze benamingen zijn ook te vinden in de mythologische verhalen (zie kader op pagina 6).
God der goden
Mozes zegt dat God boven alle ´autoriteiten´ verheven is: “Want de HERE, uw God, is de God der goden en de Here der heren, de grote, sterke en vreselijke God…” (Deut. 10:17). David heeft dat destijds goed begrepen en wekt zijn volksgenoten op om Hem de eer te geven:
“Toen prees David de HERE ten aanschouwen van de gehele gemeente, en David zeide: Geprezen zijt Gij, HERE, God van onze vader Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Van U, o HERE, is de grootheid en de kracht, de heerlijkheid, de roem en de majesteit, ja, alles wat in de hemel en op de aarde is; van U is de heerschappij, o HERE, en Gij zijt als hoofd boven alles verheven. Want rijkdom en eer komen van U, en Gij heerst over alles; in uw hand is sterkte en kracht, en Gij hebt het in uw macht een ieder groot en sterk te maken.” (1 Kron. 29:10-12)
Hoofd boven alles
God is als hoofd boven alles verheven, zegt David. Onwillekeurig moeten we denken aan de woorden van Paulus in Efeziërs 1. David sprak ´ten aanschouwen van de gehele gemeente´, d.w.z. de gemeente van Israël. Paulus spreekt in Efeziërs 1 tot de ´heiligen en gelovigen in Christus Jezus´. Zij behoren tot de Gemeente, waarover Paulus spreekt in het kader van de bekendmaking van het geheimenis in de Efeze- en Kolossenzenbrief. Deze Gemeente is het Lichaam van Christus, onlosmakelijk met Hem verbonden: “…mede-erfgenamen, medeleden (lett.: samen-lichaam) en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het Evangelie…” (Efe. 3:6).
Welnu, in Efeziërs 1 bidt Paulus voor de gelovigen dat zij mogen weten hoe geweldig het is om in deze positie verbonden te mogen zijn met Christus en wat dat betekent. God heeft Zijn kracht en macht betoond door Christus “…uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw” (Efe. 1:20,21).
De mens Christus Jezus, die op aarde als de getrouwe Dienstknecht Zijn werk heeft volbracht is uitermate verhoogd en heeft de Naam boven alle naam ontvangen (Fil. 2:8,9). Hij is gezeten ´ter rechterhand Gods´, oftewel in de macht van God…dus: als hoofd boven alles verheven!
Alle (geestelijke) machten die er zijn, moeten hun Meerdere in Christus erkennen. Nu reeds en ook in de toekomst.
Gegeven aan de Gemeente
Maar…dat is nog niet alles. Paulus zegt nog meer in Efeziërs 1: “En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt” (vs. 22,23).
Hier ontvouwt de apostel een indrukwekkend geheim, dat niet eerder was geopenbaard. De Gemeente, het Lichaam van Christus (en dus ook elk lid individueel!), deelt met Hem in de positie die Hij zelf heeft ontvangen: boven alles verheven. Als hoofd boven alles is Hij gegeven aan de Gemeente, die Zijn Lichaam is. Onvoorstelbaar!
Door genade bevindt het Lichaam van Christus zich samen met het Hoofd in het bovenste gedeelte van de hemelse gewesten: de hemel der hemelen. In het onderste gedeelte van de hemelse gewesten bevinden zich overheden en machten en ook de tegenstander van God zelf. Hij ziet (met de zijnen) als het ware op naar de hemel van God en ziet daar het Lichaam op een positie waar hij zich zelf ooit naar had uitgestrekt om de Allerhoogste gelijk te zijn, zoals we later nog zullen zien.
Zou hij in dit hoogmoedig streven geslaagd zijn, dan was datgene wat God Zich had voorgenomen vóór eeuwige tijden gedwarsboomd. Zijn hoogmoed kwam echter voor de val. En de Heer hield al die tijd Zijn plan verborgen om het uiteindelijk in al z´n onnaspeurlijke rijkdom bekend te maken in de bediening van Paulus.
God had dus ´tevoren´ een groep van -gelovige- mensen uitverkoren tot deze bestemming, tot deze positie: samen met Christus het hoofdschap boven alle dingen te bezitten.
Deze Gemeente, het Lichaam, is "vervuld met Hem, Die alles in allen volmaakt", zegt Paulus ten slotte.
In Kolossenzen 2 zegt de apostel: "want in Hem (d.i. Christus) woont al de volheid der Godheid lichamelijk, en gij hebt de volheid verkregen in Hem, Die het hoofd is van alle overheid en macht" (vs. 9 en 10). De woorden "gij hebt de volheid verkregen in Hem..." zijn eigenlijk een omschrijving. Het Griekse ´este peplèroomenoi´ geeft een voleindigde toestand aan: ´gij zijt in Hem vervuld´, of: ´gij zijt in Hem voleindigd´. De gelovigen zijn in een voleindigde toestand gebracht in (hun verbinding met) Christus. Die toestand wordt hier omschreven als ´volheid der Godheid´, d.i. de volheid van het God-zijn.
Dat betekent dus, dat we als gelovigen binnen het ene Lichaam van en in Christus de toestand hebben bereikt van: "God alles in allen" (vgl. 1 Kor. 15:28).
Dit is nu nog altijd een verborgen aangelegenheid: "Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God" (Kol. 3:3). Het is de gelovige dus niet uiterlijk aan te zien. Het is een realiteit in de Geest. Wij mogen ons daarop richten: "Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn" (Kol. 3 :1,2).
Paulus vermaant ons dus bezig te zijn met de boven-hemelse dingen "daar waar Christus is". Hij wijst daarbij op die allerhoogste plaats, waar ons ´thuis´ is. En dat is boven alle overheid en macht.
Die onnaspeurlijke rijkdom van Christus wordt in de bediening (beter: bedeling) van het geheimenis ontvouwd, en Paulus is de genade te beurt gevallen om dat te doen (Efe. 3:8, 9).
Volgende keer: Opstand van de ´zoon des dageraads´ en zijn val.