Deel 3 - WELGEVALLIG ZIJN VOOR HET AANGEZICHT VAN GOD
Israël
In de Bijbel wordt eerst drie maal gesproken over het behagen van mensen, over wat voor mensen welgevallig is. Er gaat, zo is gebleken, niets verheffends van uit, en het leidt niet tot resultaten, integendeel, er zit geen toekomst in. Uit een natuurlijk mens kan niets goeds voortkomen.
De vierde keer dat het in de Bijbel over behagen gaat, is in Exodus 28:38.
We citeren Exodus 28:36-38:
“Ook zult gij een plaat van louter goud maken en daarop graveren als zegelgraveerwerk: De HERE heilig. Gij zult haar aan een blauwpurperen snoer bevestigen, en zij zal zich bevinden op de tulband, aan de voorkant van de tulband. Zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn, en Aäron zal de schuld dragen, gelegen in de heilige dingen die de Israëlieten heiligen bij al de gaven van hun heilige dingen; ja, zij zal voortdurend op zijn voorhoofd wezen, zodat zij welgevallig zijn vóór het aangezicht des HEREN.”
Het welgevallig zijn vóór het aangezicht des Heren, dus als een Israëliet voor God verschijnt, voor God genaderd is, hangt volledig af van het aanwezig zijn van een louter gouden plaat op het voorhoofd van Aäron, de hogepriester, met daarop het zegelgraveerwerk, de Here heilig. Zegelgraveerwerk wil zeggen: er zit een garantie op van God. Een wonderlijke zaak: het welgevallig zijn van Israëlieten vóór Gods aangezicht wordt gegarandeerd door God zelf! Vóór het aangezicht des HEREN heeft te maken met: God zien, en toch in leven blijven, wat met Jacob gebeurde na Gods worsteling met hem: “Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven”.
Er wordt ook nog iets gezegd over de heilige dingen die de Israëlieten heiligen bij al de gaven van hun heilige dingen (driemaal heilig!). De Israëlieten brachten de offers, de Israëlieten mochten meewerken aan het bouwen van de tabernakel. Echter op basis van vrijwilligheid en naar dat ieders hart hem dat ingaf (Ex. 35:29). De beste kunstenaars deden mee. De gouden plaat met inscriptie was één van de heilige dingen. Echter, bij al die heilige dingen zat schuld (!), ze waren door mensen bewerkt. Bij de mooiste dingen, vrijwillig en van ganser harte gedaan of gemaakt voor God, zit schuld. Daarvan staat geschreven: Aäron zal de schuld dragen. Elders lezen we dat Aäron de zonden van hemzelf en van het volk op een offerdier zal leggen (zie Lev. 16, de grote verzoendag). Dat offerdier is weer een afbeelding van Christus: het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. Daarin ligt de garantie van God verankerd.
Heilig
Op de gouden plaat staan de woorden: “De HERE heilig” (NBG ´51-vertaling); de Statenvertaling zegt: “De heiligheid des HEEREN”. Heiligheid voor (of aan) de Here. Er staat geen lidwoord voor heiligheid, en ´heiligheid´ is het zelfstandig naamwoord. Het is echter niet de heiligheid van God, maar voor God. Het gaat dus over de heiligheid van de Israëlieten.
Het woord heilig betekent: afgezonderd, apart. God is heilig. Er is geen wezen zoals Hij. Hij is van niemand afhankelijk, Hij is zelfstandig, niemand kan hem adviseren, Hij spreekt en het is er, Zijn Woord geschiedt, Hij kan niet liegen. Hij is met niemand te vergelijken: Hij is heilig.
In de boven geciteerde tekst wordt gesproken van de heiligheid van Israël. Als Israël na de uittocht uit Egypte in de Sinaï aangekomen is bij de berg, voor de sluiting van het verbond, lezen we in Exodus 19:3-6:
“Toen klom Mozes op tot God, en de HERE riep tot hem van de berg, en zeide: zó zult gij zeggen tot het huis van Jacob en meedelen aan de Israëlieten: gij hebt gezien wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. Nu dan indien gij aandachtig naar Mij luistert en Mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult.”
Hier wordt gezegd dat Israël op voorwaarde van luisteren – dat is horen, en gehoorzamen, geloven, voor waar houden – en het bewaren van het verbond (gesloten op het bloed van een offerdier, wat verwijst naar het bloed van Christus) uit alle volken een volk Gode ten eigendom zal zijn. Daarna wordt er aan toegevoegd: En gij zult Mij … zijn … een heilig volk. Heilig heeft dus met verkiezing te maken, én met geloof. De verkiezing van Israël is, naar de raad van God, vanaf de grondlegging van de wereld. De letterlijke betekenis van grondlegging is: ter aarde werping, en verwijst niet naar de schepping, zoals beschreven in Genesis 1, maar naar het woest en ledig zijn vermeld in Genesis 1:2. Vanaf die gebeurtenis werkt God dus Zijn plan met Israël uit, uitmondend in de komst van Zijn Eigen Zoon, slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls, Zijn uitverkoren volk (Matt. 15:24).
Hunner zijn de woorden Gods toevertrouwd (Rom. 3:2). ´Toevertrouwd´ is hier de vertaling van het Griekse werkwoord geloven, oftewel voor waar houden. Als we het zo vertalen, wordt de diepere betekenis duidelijk: Hunner zijn de woorden Gods voor waar gehouden! God heeft zich aan Zijn Woord gehouden! Israël heeft zijn verkiezing evenwel nog niet vastgemaakt, is niet tot geloof gekomen, zelfs niet in de opgestane Christus, zoals blijkt uit de geschiedenis vermeld in Handelingen. Aan het einde van Handelingen verklaart Paulus dat Israël horende doof en ziende blind is (Hand. 28). Gods handelen met Israël is tijdelijk tot stilstand gekomen. De prediking van het Koninkrijk der Hemelen, dat nabij was, is gestopt. Op dat moment komt God met een ander plan, van vóór de grondlegging van de wereld. Het werk van Christus blijkt van veel grotere waarde dan voor Israël alleen (en met en door Israël ook voor alle volken). Paulus maakt bekend: “Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is: die zullen dan ook horen!” (Hand 28:28). Dit is een eerdere verkiezing van God in Christus: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht” (Efe. 1:4). We vinden ook hier weer de bekende woorden ´heilig´ en ´voor Zijn aangezicht´. Het is evenwel een ander volk, pas geopenbaard na de Handelingenperiode, maar ook uitverkoren in Christus.
Samenvatting en bevestiging
Het gaat in de besproken tekst over het welgevallig zijn van de Israëlieten. Het gebruikte Hebreeuwse woord is echter gericht op de bedoeling: het vóór Gods aangezicht zijn, God zien en leven. We vinden dit bevestigd in twee teksten in het boek Ezechiël: “Gij nu, mensenkind, zeg tot het huis Israëls: Aldus zegt gij: onze overtredingen en onze zonden rusten op ons en daarom kwijnen wij weg – hoe zouden wij dan leven? Zeg tot hen: zowaar Ik leef, luidt het woord van de Here HERE, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen. Want waarom zoudt gij sterven, huis Israëls?” (Ezech. 33:10,11).
Er wordt in deze twee verzen heel wat gezegd tot het huis Israëls! Eerst over hun positie: tengevolge van hun zonden en overtredingen is hun einde de dood. Zij zien en erkennen dat er geen mogelijkheid is om te leven. Dan vestigt God de aandacht op Zichzelf. Hij zegt: Ik leef, in Mij is leven. Hij is de Schepper van hemelen en aarde. Hij is de God van Abraham, Isaäk en Jacob, de God van levenden. Hij is de Here HERE, de eigenaar van alles, en de ´Ik ben, Die Ik ben´. Vervolgens zegt Hij: Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze. Het einde van de goddeloze, dat is de mens die buiten God is, die niet in Zijn gemeenschap verkeert, is de dood. Hij kent God niet, en God kent hem niet. Buiten God is geen leven. God heeft geen behagen in deze situatie, maar veeleer daarin, dat de goddeloze, belast door overtredingen en zonden, zich bekeert van zijn uitzichtloze weg. God heeft veel liever dat de goddeloze zijn weg verlaat en zijn toevlucht neemt tot Hem, de weg naar God opgaat, Hem zoekt en tot Hem nadert. De Weg, die leidt tot het leven, is er! Zij zijn op de verkeerde weg. Dan volgt tweemaal de oproep: bekeert u, bekeert u van uw boze wegen. De laatste woorden, tenslotte, vormen een vraag, gericht weer tot het huis van Israël: waarom zoudt gij sterven? Daar is geen reden voor: het probleem van de zonden en overtredingen is opgelost. Christus is door Zijn offer het Lam van God dat de zonden der wereld wegneemt (zie Joh. 1:29), “Want Hij is het Die Zijn volk zal redden van hun zonden” (Matt. 1:17).
Het gebruikte woord voor behagen toont aan dat het gaat om de Persoon van God: het is Zijn behagen dat Israël leeft voor Zijn aangezicht. Hij wil hen bij Zich hebben. Zie ook Psalm 89:16-18.
De ultieme bevestiging, waarbij het dan niet over het welbehagen, maar over de liefde gaat, is dacht ik, Johannes 3:16: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.”
Het gaat om geloven, behouden worden door Christus, en leven