OUde Testament | God sprak tot de vaderen door de profeten… |
Evangeliën | God sprak ‘tot ons’ in (de) Zoon (zie Hebr. 1:1) |
Handelingen | God spreekt door de Geest |
De Here Jezus had daar in Johannes 16 al over gesproken: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen” (vs.12-13).
Op de pinksterdag wordt de belofte van de Vader werkelijkheid. De Geest manifesteert zich in een geluid als van een geweldige windvlaag (vgl. Joh. 3:8).
Bij de doop van Jezus zei Johannes de Doper: “Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt” (Joh. 1:33). Hier zien we de vervulling van die woorden.
Joodse gelovigen werden gedoopt (ondergedompeld) in Geest en… de Geest nam bezit van een ieder van hen (vs. 3). Het gevolg was dat zij allen vervuld werden met de heilige Geest en zij begonnen met andere tongen (d.i. andere talen) te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken (vs. 4).
In Jeruzalem waren ‘vrome mannen’ aanwezig ter gelegenheid van het Feest der weken (Lev. 23). Dit is één van de drie ‘hoge feesten’, waarop alle mannen “…voor het aangezicht van de Here HERE, de God van Israël” moesten verschijnen (zie Exod. 23:17 en 34:23 e.v.).
Al deze ‘buitenlanders’ waren dus Joden → “mannen van Israël”
- Zij horen hen in hun eigen (bestaande) taal
- Zij horen hen spreken over de grote daden Gods
Het kwam nogal vreemd over op de mensen. Sommigen spraken zelfs van dronkenschap (vs. 13). Petrus legt het uit: deze mensen zijn niet dronken, maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël (niet: de vervulling van de profetie! Het gaat om het verklaren van dit verschijnsel) De profetie van Joël gaat over de ‘laatste dagen’; dat heeft in het profetisch Woord betrekking op terugverzameling en het herstel van Israël in de toekomst.
De tekenen, die Joël noemt (en Petrus hier) horen bij de beëindiging van de tegenwoordige eeuw en het begin van de toekomende.
Verkondiging
Petrus spreekt dus tot de inwoners van Jeruzalem en de mannen van Israël (vs. 14, 22, 29 en 36).
De uitstorting van de Geest op de pinksterdag is het startsein voor de verkondiging van het Evangelie, met name aan Israël. De rest van het boek Handelingen beschrijft hoe het afloopt. Aanvankelijk staat de bediening van Petrus en de zijnen op de voorgrond. Later schakelt de Geest ook Paulus c.s. in. Hij gaat in het buitenland op zoek naar Joodse centra en verkondigt hen de blijde boodschap van de opgestane Heer Jezus.
Al gauw blijkt, dat de Joodse leiders daar niet van gediend zijn en er ontstaat een soort klopjacht op de apostel. Waar hij geen gehoor vindt, wendt Paulus zich ook tot heidenen.
Uiteindelijk wordt hij gevankelijk naar Rome vervoerd. Daar spreekt hij uitvoerig met een voorname Joodse delegatie. Het resultaat is teleurstellend. Op een minderheid na wijzen de Joden (opnieuw) de boodschap van het heil af.
Vervolgens haalt Paulus de profetie van Jesaja 6 aan om hun ongeloof te benadrukken en zegt dan: “Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen!” (Hand. 28:28).
Deze belangrijke bekendmaking markeert een nieuwe wending in de heilsgeschiedenis.
Israël wordt als volk terzijdegezet en God richt zich tot alle volkeren, waaronder het Joodse volk enige jaren later wordt verstrooid.
Geheimenis
Het betekent voor Paulus een nieuwe bediening, waarover hij schrijft in zijn laatste (gevangenschaps)brieven. Het is zijn opdracht om “…in het licht te stellen de bediening (SV: bedeling) van het geheimenis, dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen…” (Efe. 3:9)
In Kolossenzen 1 zegt hij over zijn (zware) taak ten behoeve van de Gemeente, het Lichaam van Christus: “Haar dienaar ben ik geworden krachtens de bediening, die mij door God is toevertrouwd, om onder u het woord van God tot zijn volle recht te doen komen, het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar thans geopenbaard aan zijn heiligen” (vs. 25-26).
Zo heeft de Heilige Geest de dienaren van God geleid tot de volle waarheid, door het geheimenis te openbaren, dat “…dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie…” (Efe. 3:6).
Gezegend met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten in Christus Jezus mogen wij vandaag profiteren van de “overweldigende rijkdom Zijner genade” (Efe. 2:7)!