Inleiding
'Waar blijft de tijd?' is iets wat wij ons als mensen geregeld afvragen. Zeker met het ouder worden is dit het geval. Met het verstrijken van de jaren lijkt de tijd steeds sneller te gaan en als zand door onze vingers heen te glippen. Dit kan beangstigend zijn. Want eens houdt immers de tijd hier op aarde op en dan blijft er voor een mens niets anders over dan te sterven. Of zoals het in Prediker 12:5 veelzeggend staat beschreven: "…want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat…"
Maar ook in het gedeelte dat in dit artikel centraal staat, wordt over het menselijk einde gesproken: "…er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven…". Het is zowel het begin als het einde van het menselijk leven dat hier benoemd wordt. Alles wat zich daartussen afspeelt, valt onder de dimensie tijd. Een dimensie die voorbijgaat voordat je er als mens erg in hebt. Of zoals in Psalm 144:4 staat: "De mens is gelijk aan een ademtocht, zijn dagen zijn als een voorbijglijdende schaduw."
Toch is die voorbijglijdende schaduw van essentieel belang voor ons mensen. Het is ons bestaan, ons zijn, ons verleden, ons heden, onze toekomst, ons alles. Het één loopt over in het ander en het ander leidt weer tot iets nieuws dat weer terug grijpt op het eerste. Wij zouden kunnen zeggen dat ons leven een boek vol herinneringen, gedachten, momenten, maar ook van onoplosbare puzzels en gebeurtenissen is. Een boek waarvan wij ons soms afvragen waarom het ooit begonnen is en hoe het ooit zal eindigen. Een boek waarover wij vaak meer vragen hebben dan dat wij er plezier van ondervinden. Of zoals Prediker in 3:10 zegt: "Ik heb in ogenschouw genomen de bezigheid, die God aan de mensenkinderen gegeven heeft om zich daarmee te kwellen."
Tijd en zondeval
Wij kunnen als mensen genieten van tijden en momenten in ons leven. Maar wij kunnen er ook onder lijden. Sowieso roept het begrip 'tijd' zelf al veel vragen en hoofdbrekens bij ons op. Want wanneer begon de tijd? Wat was er voor de tijd? Komt er ooit een einde aan de tijd? Hoe moeten wij 'altijd' opvatten en beseffen? Prediker laat ons in ieder geval zien dat wij onder de tijd geplaatst zijn en dat deze tijd mooie en minder mooie momenten met zich meebrengt: "…een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen, een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen…" (Pred. 3:3-4).
Ondanks dat God alles voortreffelijk en op Zijn tijd heeft gemaakt (Pred. 3:11), is toch ook de tijd onderhevig aan de zondeval geraakt. Doordat de mens at van de boom der kennis van goed en kwaad, kwam er niet alleen een tijd van baren, maar ook van sterven. De tijd was één van Gods voortreffelijke werken, maar werd na de zondeval een onzekere en niet te beheersen factor. De tijd bracht de mens niet meer dichter bij God en Zijn heerlijkheid, maar juist verder van God af, richting de dood.
Prediker beschrijft dit gegeven op een tweetal plaatsen zeer treffend:
"Want elk ding heeft zijn tijd en zijn wijze; immers het kwaad des mensen drukt zwaar op hem. Niemand toch weet wat er geschieden zal, want wie zal hem te kennen geven, hoe het gaan zal? Geen mens heeft macht over de wind om hem tegen te houden; en niemand heeft macht over de dag des doods en er is geen verlof tijdens de strijd; evenmin zal de goddeloosheid haar bedrijvers vrijlaten." (Pred. 8:6-9)
"Wederom zag ik onder de zon, dat niet de snelsten de wedloop winnen, noch de sterksten de strijd, noch ook de wijzen het brood, noch ook de schranderen de rijkdom, noch ook de verstandigen de gunst, want tijd en toeval treffen hen allen. Want ook de mens kent zijn tijd niet, evenmin als de vissen, die in het verraderlijke net gevangen worden, evenmin als de vogels, die in het klapnet gevangen worden. Evenals zij worden de mensenkinderen verstrikt ten tijde des kwaads, als dit hen plotseling overvalt." (Pred. 9:11-12)
In het huidige tijdperk na de zondeval is tijd een onstabiele factor voor ons geworden. Wij weten niet wat het ons zal brengen en met wat het ons zal overvallen. Tijd en toeval treffen ons. Op een mooie dag kan een rampzalige volgen, zonder dat wij het aan zien komen.
God als Schepper en Heerser over de tijd
Toch moeten wij er voor waken om de tijd als slecht of negatief te betitelen. Of de tijd zien als een oorzaak van de zonde. Nogmaals, God heeft Zelf de tijd gemaakt en ingesteld. Het was daarbij in beginsel een voortreffelijk werk dat de mensheid en de gehele schepping moest leiden tot volmaaktheid. Niet voor niets wordt er in Efeziërs 3:11 (letterlijk) gesproken over Gods 'voornemen der eeuwen'. Maar ook Genesis 1:14 toont ons de tijd als Gods scheppingswerk: "En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren" (Gen. 1:14).
Daarbij gebruikt God de tijd als een onwrikbaar raamwerk waarin de schepping zich verder mag ontwikkelen:
"Kunt gij de banden der Pleiaden binden, of de boeien van de Orion slaken? Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan, en bestuurt gij de Beer met zijn jongen? Kent gij de inzettingen des hemels, bepaalt gij zijn heerschappij over de aarde?" (Job 38:31-33)
"Kent gij de tijd, waarop de gemzen werpen? Neemt gij het jongen der hinden waar? Kunt gij de maanden van haar dracht tellen, en kent gij de tijd, waarop zij werpen?" (Job 39:1-2)
God stelde de tijd als raamwerk in waarbinnen een goede schepping naar volmaaktheid gebracht zou worden. Het uiteindelijke doel van God was dat Hij alles en in allen zal zijn (1 Kor. 15:28). En nog steeds is dit Gods doel, ondanks de gevolgen van de zondeval. Ook in Prediker 3:14-15 is dit duidelijk terug te zien: "Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht vreze. Wat is, was er reeds lang, en wat zijn zal, is reeds lang geweest; en God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is."
Gods uiteindelijke doel is dat de mensheid Hem vreest en Zich aan hem onderwerpt. Hij is niet uit op een eindeloze dood voor de mensheid en de vernietiging van de schepping. God zoekt uiteindelijk weer op wat voorbijgegaan is. Daar is Hij al, voordat er ook maar sprake van tijd was, mee begonnen toen Hij Zich voornam om door het bloed van Zijn Zoon uiteindelijk alles met Zich te verzoenen (Kol. 1:19-20). Het is ook door Zijn Zoon dat God Zijn voornemen der eeuwen uitvoert (Efe. 3:11). Het is ook in de Zoon dat wij als gelovigen vóór de grondlegging der wereld uitverkoren zijn (Efe. 1:4).
Zo zal er aan het einde van het huidige tijdperk waarin wij leven, ondanks een toenemende mate van duisternis, uiteindelijk toch hoop en verlossing zijn. Of zoals in Zacharia 14:5-7 staat: "En de HERE, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem. En op die dag zal er geen kostelijk licht zijn, noch verstijving; ja, het zal een dag zijn (die is bij de HERE bekend) geen dag en geen nacht; maar ten tijde van de avond zal er licht wezen."
Hoe krijgen wij inzicht in God plannen?
Wanneer God een voornemen of plan der eeuwen heeft, is het voor ons als gelovigen natuurlijk van belang om te weten hoe dit eruit ziet. Echter, vanuit Prediker leren wij dat wij ten aanzien van het overzien van de tijden een beperking hebben: "…ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken" (Pred. 3:11).
De mens is onder het gezag van de dimensie ´tijd´ geplaatst en kan dan ook alleen maar daar binnen denken en redeneren. De mens kan niet boven de tijd denken en er ook niet bovenuit stijgen. Hij kan niet terug in de tijd en kan daarin ook niet vooruit. De mens verschilt daarin enorm ten opzichte van God, Die dit wel kan. De mens staat onder de tijd en wordt beheerst door de tijd, God staat er boven en regeert juist over de tijd. Het is daarom ook dat wij slechts de contouren van Gods plan kunnen zien en daarbij hebben wij Gods hulp ook nog eens heel hard nodig.
Toch zijn die contouren voor ons als mens al meer dan genoeg om ons over te verwonderen. Het feit dat God ons al, voordat de tijd door Hem werd ingesteld en dus ook ver voordat de mensheid begon met bestaan, een toekomstig onvergankelijk leven beloofd heeft, is iets onbegrijpelijk moois (Tit. 1:1-3).
Verder zien wij in de door God gegeven inzettingen van tijden zekerheden waar gelovigen zich aan vast kunnen klampen. Met name gaat het hier om Israël en hun aardse bediening. Wat te denken van de feesten des HEREN en de 70 jaarweken uit Daniël 9?
Voor ons als gelovigen in deze tijd geldt dat wij boven de tijden geplaatst zijn, doordat ons leven met Christus verborgen is in God (Kol. 3:3). In geestelijk opzicht delen wij nu al in de zegen van na de voleinding der tijden, wanneer God alles en in allen zal zijn.
Ondanks dat God ons in Zijn Woord Zijn plannen openbaart en deze door de kracht van heilige geest aan ons bevestigt, blijft de 'tijdsblindheid' ons wel parten spelen. Wij zijn en blijven immers mensen van vlees en bloed die geboren zijn onder de tijd. Met name ten aanzien van de boodschap van het geheimenis kent de gelovige dit probleem. Deze boodschap stijgt boven schepping en zichtbare instellingen uit (Kol. 1:26) en vraagt daarom van de gelovige dat hij het onbegrijpelijke ervan beseft en accepteert. Dit is voor veel gelovigen moeilijk. Zeker als men erg hecht aan het aardse. Toch moeten wij in dit opzicht de kracht van Gods Woord en de kracht van Zijn Geest niet onderschatten. Niet voor niets spreekt Paulus in Kolossenzen 1:9 het volgende gebed uit: "Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van Zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht…"
Wanneer wij vervuld worden met de rechte kennis van Zijn wil en alle wijsheid en geestelijk inzicht ontvangen, dan mogen wij met geestelijk ogen gaan zien hoe God boven tijd en ruimte uit Zijn plan uitvoert. Of zoals Paulus in Efeziërs 3:16-19 zegt:
"…opdat Hij u geve, naar de rijkdom zijner heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door zijn Geest in de inwendige mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woning make. Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods."
De vraag is echter wel aan ons of wij hier voor open staan en een andere waarheid willen aanvaarden, die ons van nature vreemd is. Willen wij tradities en eigen aspiraties opgeven? Zijn wij in dit opzicht gericht op onze plek onder de zon of juist op onze plek boven de zon in Christus?
Gevolg van een juiste gerichtheid
Wanneer wij bereid zijn om Gods waarheid boven de onze te stellen en de hemelse blik die de Bijbel ons biedt te kiezen boven onze eigen waarnemingen, krijgen wij hier veel voor terug. Wij mogen Gods plan beter gaan kennen en verstaan. Wij mogen ontdekken wat Gods einddoel met alles is. Ook mogen wij gaan zien wat onze plaats hierbinnen is en wat onze toekomst is. Dat mag ons eveneens leren om ons aardse leven in het juiste perspectief te plaatsen. Wij leren daarbij dat er niet alleen voor alles een tijd is, maar dat God ook aan de verschillende tijden en gebeurtenissen in ons leven betekenis wil geven (Rom. 8:28).
Wat willen wij nog meer? Blijven wij onszelf kwellen door in 'eigen wijsheid' vruchteloos naar antwoorden te zoeken of vertrouwen wij eenvoudigweg op wat God in Zijn Woord openbaart?
"Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is. Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld. Want wie kent de zin des Heren, dat hij Hem zou voorlichten? Maar wij hebben de zin van Christus" (1 Kor. 2:12-16).