Slang
Vorige keer schreven we over satan, die in Jesaja 14 als ´morgenster´ beschreven wordt en in Ezechiël 28 als ´overdekkende cherub´. Naar aanleiding van de woorden van Ezechiël werd summier verwezen naar de aanwezigheid van satan in de hof van Eden, Genesis 3. Daar openbaart de tegenstander zich voor het eerst aan de mens.
De geschiedenis van de mens is nog maar nauwelijks begonnen of er doet zich een heel belangrijke gebeurtenis voor. In de hof van Eden, waar Adam en Eva door God geplaatst waren “om die te bewerken en te bewaren” (2:15). De Here God had de mens een gebod meegegeven: “Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (2:16).
Zo leefden Adam en Eva in de weelde van wat de hof te bieden had en mochten zij zich verheugen in de aanwezigheid van de HERE God (zie 3:8).
Maar… er was nog iemand in de hof en zijn aanwezigheid zou het bestaan van dit mensenpaar danig verstoren en zijn invloed uitoefenen op hun verdere leven en dat van hun nazaten.
In het derde hoofdstuk verschijnt de slang ten tonele. Deze slang blijkt wel een heel bijzonder wezen te zijn: niet alleen kan hij spreken, maar ook zijn verschijning maakt kennelijk grote indruk. Het eerste wat gezegd wordt van de slang is, dat hij ´listig´ is, meer dan “alle dieren des velds”. Het woord ´dieren´ (of: ´gedierte, zoals de SV) kan ook weergegeven worden met: levende wezens. En dat lijkt hier beter op z´n plaats, want -zoals gezegd- we hebben hier te doen met een bijzondere verschijning. Het woord ´listig´ (Hebr. ´arum) kan ook vertaald worden met ´wijsheid´. We hebben hier, zoals later in de Bijbel wel duidelijk wordt, te doen met een verschijning van de tegenstander van God: satan. In Openbaring 20:2 wordt van de draak gezegd dat hij de “oude slang is, dat is de duivel en de satan”. In 2 Korintiërs 11 wordt de slang in verband gebracht met de satan die zich voordoet “als een engel des lichts”. En in die laatste hoedanigheid treffen wij hem aan in Genesis 3.
Het woord ´slang´ is de vertaling van het Hebreeuwse ´nachash´. Dit woord is afgeleid van een werkwoord, dat betekent: sissen, mompelen, fluisteren, waarzeggen, zoals bijvoorbeeld tovenaars doen. Vanuit het Chaldeeuwse equivalent kan ook gedacht worden aan: koper(glans), verband houdend met een werkwoord, dat schijnen of schitteren betekent.
Koperen slang
In Numeri 21 wordt het woord ´nachash´ eveneens gebruikt en dan in combinatie met het werkwoord ´saraph´ (= branden). Hier de verzen 6-9 met de Hebreeuwse woorden:
6“Toen zond de HERE vurige (saraph) slangen (nachash) onder het volk; die beten het volk, zodat er velen van Israël stierven.
7Daarop kwam het volk tot Mozes en zeide: Wij hebben gezondigd, want wij hebben tegen de HERE en tegen u gesproken; bid tot de HERE, dat Hij de slangen (nachash) van ons wegdoe. Toen bad Mozes ten gunste van het volk.
8De HERE dan zeide tot Mozes: Maak een vurige slang (seraph) en plaats die op een staak; ieder, die daarnaar ziet, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijven.
9Toen maakte Mozes een koperen (nechosheth) slang (nachash) en plaatste die op een staak; en wie, wanneer een slang (nachash) hem gebeten had, op de koperen (nechosheth) slang (nachash) de blik richtte, bleef in leven”.
De koperen slang in deze geschiedenis is beeld van de Here Jezus Christus, zoals de Heiland zelf aangeeft: “En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe” (Joh. 3:14).
Het woord ´seraph´ kennen we van Jesaja 6, waar serafs gezien worden als hemelwezens die de almachtige God dienen en Hem eren.
We mogen aannemen dat de ´slang´ uit Genesis 3 een bijzondere verschijning is geweest van satan die zich aan Eva voordeed als een engel van het licht.
Verlosser
Als we bedenken dat de slang een schitterende verschijning is geweest, kunnen we ons voorstellen, dat Eva onder de indruk geweest moet zijn. Vooral toen uit zijn mond ook nog vertrouwd klinkende woorden kwamen: “God heeft zeker wel gezegd…”. En inderdaad, God had iets gezegd. De schitterende verschijning en de vertrouwde woorden zetten Eva op het verkeerde been. Deze sluwe ´slang´ wekt de indruk het goede voor te hebben met Eva en vertelt haar dat ze er veel beter van wordt als ze ingaat op zijn advies. Moest hij in de engelenwereld zijn opstand tegen God bekopen met zijn degradatie, nu probeert hij zijn plannen te verwezenlijken via het menselijk geslacht. Hij presenteert zich als een soort verlosser, die de mens zal bevrijden van zijn onderdanige positie en hem (haar) een ongekende promotie voorstelt: “…en gij zult als God zijn”. We herkennen hierin zijn streven naar de absolute macht – denk aan Jesaja 14.
Getalswaarde
Het is algemeen bekend dat Hebreeuwse letters ook een getalswaarde vertegenwoordigen. De eerste letter, Aleph, is 1; de tweede letter, Beth, is 2 enzovoort.
Elke letter staat voor een getal. Aangezien elk woord uit een aantal letters bestaat is er dus ook sprake van een 'woordwaarde'.
Welnu, het woord ´nachash´ bestaat uit drie Hebreeuwse letters, de Nun (50), de Cheth (8) en de shien (300). Dit brengt de woordwaarde op 358.
En…dit is dezelfde waarde als van het Hebreeuwse woord voor messias: ´mashiach´. Dit woord bestaat uit vier letters: Mem (40), Shien (300), Jod (10), Cheth (8). Samen dus ook 358.
Tegenhanger
In het licht van de getalswaarde is de ´nachash´ dus de tegenhanger van de ´mashiach´.
Dat komt in de Bijbel ook op andere manieren tot uitdrukking, bijvoorbeeld:
- Tegenover de slang (satan) staat de koperen slang (Christus)
- Tegenover de leeuw (Christus) staat de brullende leeuw (satan)
- Tegenover de morgenster (satan) staat de blinkende morgenster (Christus)
- Tegenover de leidsman (Christus) staat de verleider (satan)
- Tegenover de voorspraak (Christus) staat de aanklager (satan)
- Tegenover de waarheid (Christus) staat de leugen (satan)
- Tegenover de Christus staat de anti-christus
- Tegenover de ware Profeet staat de valse profeet
- Tegenover het ´geheimenis der godsvrucht´ (1 Tim. 3:16) staat het ´geheimenis der wetteloosheid´ (2 Tess. 2:7)
De opmerking van de tegenstander was als olie op het vuur, want de begeerte in Eva, een mens van vlees en bloed, ontbrandde. Zij keek nog eens goed en zag dat de boom eigenlijk heel aantrekkelijk was, ja, een lust voor de ogen. En het woord van de pseudo-verlosser bleek sterker dan het Woord van God. Hij anticipeerde op Eva´s gevoelens, op de begeerte die sluimerend in haar aanwezig was. Het woord van deze indrukwekkende verschijning klonken haar als muziek in de oren. Het infiltreerde haar gedachten en wekte verlangens op, die haar ego streelden. Wat zij op dat moment allemaal dacht, vermeldt de Bijbel niet, maar zeker is, dat ze de verleider niet kon weerstaan: de zonde was geboren. Zij nam en at van de verboden vrucht. En ook Adam at. Direct werden de gevolgen merkbaar. Het was een anti-climax. De ´verlosser´ bleek een verleider te zijn, zoals Eva later volmondig toegeeft: “de slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten” (Gen. 3:13).
Engelvorsten
In zijn val heeft satan vele engelen meegesleept. Tezamen vormen zij de ´macht der lucht´ (Efe. 2:2). Satan is daarvan de overste, de leider.
Deze ´luchtmacht´ blijkt een rol te spelen in het bestuur van de koninkrijken der wereld. We kunnen dat opmaken uit het boek Daniël.
Daniël ziet de wereldrijken op drie ´niveaus´:
1. Daniël 2
In dit hoofdstuk wordt een zgn. statenbeeld beschreven, zoals de Babylonische koning Nebukadnezar die in een droom heeft gezien.
Dit beeld stelt de vier antieke, opeenvolgende wereldrijken voor die in de eindtijd worden geëlimineerd door het rijk van de steen.
In de verklaring van Daniël wordt gezegd dat de koning van Babel (destijds: Nebukadnezar) het gouden hoofd is van het beeld.
De voeten (d.i. in de laatste fase van de heidense heerschappij) worden getroffen door een steen: “Terwijl gij bleeft toezien, raakte, zonder toedoen van mensenhanden, een steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; toen werden tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud verbrijzeld, en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer, en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was; maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg, die de gehele aarde vulde” (Dan. 2:34-35).
Deze steen werd tot een grote berg; het is dus een levende steen! Een duidelijk verwijzing naar Christus en Zijn rijk.
2. Daniël 7
In de vier dieren, die Daniël zelf in een droom van de HERE aanschouwt, vinden wij eveneens een aanduiding van de rijken Babel, Medië en Perzië, Griekenland en Rome.
Ook Daniël krijgt uitleg over de betekenis van de droom: “…die grote dieren, die vier, zijn vier koningen die uit de aarde zullen opkomen; daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden” (vs. 17-18).
Het eerste dier ziet eruit als een leeuw en wijst op het rijk van Babel. In archeologische overblijfselen van het oude Babel zijn afbeeldingen van de leeuw terug te vinden.
Overigens blijkt uit de verklaring van deze droom dat het koningschap over de wereld uiteindelijk terechtkomt bij ´de heiligen des Allerhoogsten´: Israël. Dit is helemaal in overeenstemming met Gods plannen voor het koningsvolk, dat de spil van de wereldgeschiedenis vormt!
3. Daniël 10-11
In deze hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de toekomstige gebeurtenissen in en om Israël. Daniël ontmoet een hemelse bode, die gezonden is om een en ander uit te leggen. Deze bode of engel blijkt tegengewerkt te worden door de engelvorsten van het Perzische en Griekse rijk: “Toen zeide hij: Weet gij, waarom ik tot u gekomen ben? Terstond moet ik terugkeren om met de vorst der Perzen te strijden, en zodra ik uitgegaan ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen - ; nochtans zal ik u mededelen wat geschreven staat in het boek der waarheid. - En niet één staat mij vastberaden tegen hen terzijde, behalve uw vorst Michaël” (vs. 20-21).
Het woord ´vorst´ is de vertaling van het Hebreeuwse ´sar´: prins, heerser, commandant, e.a. Het gaat dus om een leider. Kennelijk bevinden zich in de hemelse gewesten leiders, heersers over de rijken die zich op aarde manifesteren.
Ook het rijk van Israël heeft zijn eigen vorst. In Daniël wordt hij met name genoemd: Michaël. Zijn naam betekent: Wie is aan God gelijk?
In Daniël 10:13 staat dat hij ´een der voornaamste vorsten´ is. In hoofdstuk 12:1 lezen we dat Michaël de ´grote vorst´ genoemd wordt die het volk van God terzijde zal staan in de eindtijd: “Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden.
In Judas, vers 9, heet hij een ´aartsengel´ te zijn, of zoals de Statenvertaling het Grieks weergeeft: archangel. Deze hoofd-engel is kennelijk gesteld boven andere engelen en heeft dus een dienaar van God, aan wie een leidende taak is toevertrouwd.
In Openbaring 12 treffen we Michaël nog een aan als aanvoerder van een engelmacht, die het opneemt tegen satan en zijn engelen: “En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden” (vs. 7-8).
Volgende keer zullen we o.a. zien, dat deze engelvorsten ook in de mythologische verhalen naar voren komen.