In deze jaargang willen we hierop aansluiten en aandacht besteden aan de controverse tussen Bijbel en wetenschap als het gaat om ontstaan en bestaan van hemelen en aarde. Op voorhand moet gezegd worden, dat we hierbij uit gaan van de overtuiging, dat de Bijbel het Woord van God is, voor gelovigen dus de absolute autoriteit!
De tegenstander heeft met behulp van de wetenschap grote invloed gehad op het denken en handelen van de mens(heid). De geschiedenis laat zien, dat het Bijbelse getuigenis systematisch onderuit gehaald is. In de afgelopen vijf eeuwen is er elke honderd jaar een wetenschapper opgestaan wiens bewering een kanteling in het denken van de mens heeft veroorzaakt. Vorige keer zagen we hoe de verandering van het wereldbeeld tot stand kwam door toedoen van Copernicus en de verandering in de beschouwing van de wereld onder invloed van Descartes. Via een aantal tussenstations komen we terecht in onze tijd, waarin het eind zo´n beetje zoek is als het gaat om de ontkrachting van het heilige Woord van God!
Astruc (1684-1766)
Iets meer dan 100 jaar na het boek van Descartes “publiceerde de Franse arts Jean Astruc, zoon van een protestantse dominee van Joodse afkomst, in 1753 anoniem een boek, dat grote invloed zou hebben op de ontwikkeling van het onderzoek in Duitsland naar het ontstaan van de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Pentateuch. Astruc, die het auteurschap van Mozes wilde verdedigen, meende dat Mozes bij het schrijven van de Pentateuch gebruik had gemaakt van een aantal bronnen: de Elohim-bron (zo genoemd wegens het gebruik van de godsaanduiding 'God', in het Hebreeuws èlohim, in bepaalde gedeelten), de Jehowa-bron (zo genoemd wegens het gebruik van de godsnaam Jahwè - door hem en anderen op grond van een misverstand verkeerd gelezen als Jehowa - in andere gedeelten van de Pentateuch), en nog een aantal kleinere bronnen. De zogenaamde 'bronnentheorie' zou gedurende de volgende twee eeuwen het pentateuchonderzoek op een bepaalde wijze beheersen, totdat ze tegen het eind van de 20e eeuw gerelativeerd en als achterhaald beschouwd zou worden.
Intussen was ook de kritisch-wetenschappelijke bestudering van het Nieuwe Testament op gang gekomen. Ze kwam in een stroomversnelling door de publicatie in 1778 van een anoniem geschrift, zoals later bleek van de hand van Hermann Reimarus, waarin een aantal kernproblemen van de Bijbel, met name van het Nieuwe Testament, aan de orde werd gesteld. Dit geschrift heeft een levendige discussie op gang gebracht, onder andere over het leven van Jezus en de historiciteit van de verhalen in de Evangeliën. Dit heeft een stroom van boeken over de historische Jezus tot gevolg gehad. In de twintigste eeuw zou die stroom van publicaties aanzwellen tot een onafzienbare vloed.
Naarmate het kritisch denken zich ontwikkelde en het zoeken naar de waarheid over de wereld en alles wat daarbij hoort van de grond kwam en er wetenschappen ontstonden, kon de confrontatie met het geloof niet uitblijven. De opkomst van de natuurwetenschappen, de bestudering van de mechanica, de sterrenkunde, de natuurkunde, de geologie en de biologie, heeft dat in een stroomversnelling gebracht” (Citaten uit: Bijbelgeloof geconfronteerd met wetenschap - Casper Labuschagne 2006).
Het kon natuurlijk niet uitblijven dat de kritisch-wetenschappelijke benadering van de Bijbel geleid heeft tot twijfel aan het gezag van Gods Woord. In veel kerken is de Schriftkritiek aanvaard en werkt door in theologie, prediking en pastoraat. Het gezag van de Bijbel is ter discussie gekomen. Veel moderne theologen gaan er niet langer vanuit dat de teksten uit de Bijbel letterlijk genomen moeten worden. Zij menen dat teksten voor velerlei interpretatie vatbaar zijn. Ook is er twijfel aan de historische betrouwbaarheid van Gods Woord, hoewel die door archeologische ontdekkingen regelmatig wordt bevestigd.
Waar het ooit was: De Bijbel is het Woord van God, daar is het nu geworden: In de Bijbel vinden we woorden van God. Het lijkt erg op elkaar, maar het is een levensgroot verschil. Het eerste veronderstelt de betrouwbaarheid, het gezag, de waarheid van Gods Woord. Het tweede legt de keuze neer bij de lezer(es), die zelf maar moet uitvinden wat wel en wat niet waar is (zie verderop bij Bultmann).
Darwin (1809-1882)
Een eeuw later komen we terecht bij het bekende boek van Charles Darwin On the origin of species by means of natural selection (Het ontstaan der soorten door middel van natuurlijke selectie). Vanwege zijn boek (verschenen in 1859) wordt Darwin beschouwd als de belangrijkste grondlegger van de evolutietheorie. Al vrij kort nadat dit boek verscheen, werd de evolutietheorie binnen de wetenschappelijke wereld algemeen aanvaard als verklaring voor het ontstaan van soorten, inclusief de mens. Vorig jaar hebben we in het kader van het Darwin-jaar uitvoerig aandacht besteed aan het evolutionisme versus het creationisme.
“Ooit was er een knal en was er materie waaruit zich door toevallige samenklontering van moleculen een eencellig diertje ontwikkelde; vervolgens ontstond er uit dit eencellige diertjes een meercellig wezentje en zo bleef het maar doorgaan, tot er uiteindelijk een soort visachtig dier ontstond dat tot dan toe in een 'oersoep' leefde en - mogelijk door het zakken van het water - zich tot een dier ontwikkelde met poten en daaruit ontstond dan weer een dier dat onze (die van de mens) voorvader werd, waaruit wij dan weer ontstaan Ergens in dat proces - waarschijnlijk al heel vroeg - moeten er ook mannetjes en vrouwtjes zijn ontstaan.
Natuurlijk ging hier een bijzonder lange tijd over heen - en dan moet gedacht worden aan miljarden jaren - maar zo is het ongeveer gegaan zijn ... zeggen de mensen die het echt weten kunnen. En zo wordt het geleerd op onze middelbare scholen ... en elke andere optie wordt vaak als belachelijk afgedaan” (AMEN 82, pag. 6-7).
Triest
Het is triest om te zien hoe veel christenen zich in allerlei bochten wringen om de Bijbel en de wetenschap een beetje op één lijn te krijgen. Mensen die twijfelen aan het verslag in Genesis 1 en eveneens moeite hebben met de evolutie-theorie, zoeken naar een tussenweg als aanvaardbaar alternatief. Markant voorbeeld is de Delftse wetenschapper Cees Dekker, die speelde met de gedachte van Intelligent Design. Later heeft de wetenschapper echter de stellingen van het intelligente ontwerp verlaten en noemt zichzelf nu 'theïstisch evolutionist'.
Hij gelooft dat God de Schepper is en dat de mens afkomstig van die ene cel lang geleden. In alle ontwikkelingen, de evolutieprocessen, ziet Dekker de hand van God.
Hoe het ook zij, feit is wel dat het Bijbelse getuigenis omtrent ontstaan en bestaan van de wereld door al deze theorieën op z´n zachtst gezegd ernstig onder druk is komen te staan.
Bultmann (1884-1976)
Tenslotte is het weer een kleine 100 jaar later dat in 1941 het boek Neues Testament und Mythologie (Nieuw Testament en Mythologie) verschijnt.
Rudolf Karl Bultmann, zoon van een dominee, was een Duits luthers exegeet, theoloog en filosoof. In dit boek gaf hij zijn visie op de zijns inziens noodzakelijke ontmythologisering van de Nieuwtestamentische geloofsverkondiging. Enerzijds zegt Bultmann er niet op uit te zijn de verkondiging wetenschappelijke criteria op te dringen, anderzijds wil hij af van het volgens hem mythische taalgebruik. Volgens Bultmann wordt in het Nieuwe Testament een mythische taal gebezigd, die door het hedendaagse rationele denken niet meer aannemelijk kan worden gecommuniceerd. Hij meende dat het op het Nieuwe Testament gebaseerde taalgebruik van de geloofsverkondiging door de gelovigen niet meer kon worden begrepen en dat het geloof daardoor werd waargenomen als een serie "als waarheid te accepteren miraculeuze gebeurtenissen". In een eerder (1921) verschenen boek Die Geschichte der synoptischen Tradition (De geschiedenis van de synoptische traditie), gaf Bultmann een schriftkritische analyse van de synoptici (Het Mattheüs-, Markus-, en Lukasevangelie – red.). Daarin stelde Bultmann dat de verkondigde Christus niet was gebaseerd op de historische Jezus, maar op de "Christus van het geloof en de cultus".
Om kort te gaan: De consequentie van Bultmanns theologie is dat heilshandelingen van Christus, zoals de kruisdood, verrijzenis en hemelvaart niet rationeel te funderen zijn, en om die reden buiten de objectiviteit worden geplaatst. Bultmann meende dat wanneer God in de persoon van Jezus handelt, dan alleen handelt in diens woorden, die de gelovige hoort. Het geloof is dan niet meer gebaseerd in een ooit objectief waargenomen opstanding van Christus; de opstanding vindt naar Bultmann pas plaats in de verkondiging van de apostelen. Daarom kon Bultmann ook speculeren over de mogelijkheid dat Jezus zijn kruisdood als een "totale mislukking van zijn missie" zou hebben beschouwd. In hetzelfde kader plaatste Bultmann ook andere kernuitspraken van het christelijk geloof. De maagdelijke geboorte was volgens hem een mythe, die net zo goed ontmythologiseerd diende te worden als de gehele eschatologie (toekomstverwachting) van het christendom. Ook de wonderen in de Bijbel zijn ´geloofswaarheden´ en hoeven derhalve niet echt gebeurd te zijn. Of, zoals de bekende Ds. Nico ter Linden wel heeft gezegd: het is wel waar, maar niet echt gebeurd.
Het mag duidelijk zijn dat daarmee het eind zoek is. En dat dit een verwoestende uitwerking gehad heeft, blijkt vandaag wel, want wie gelooft er nog echt in de authenticiteit (echtheid) en autoriteit (gezag) van de Bijbel?
Een ´handvol´ gelovigen, die door anderen soms als biblicisten of fundamentalisten worden aangemerkt.
Zo zien we dat in de afgelopen vijf eeuwen zo om de honderd jaar een ´nieuw (wetenschappelijk) licht´ geworpen is op het Woord van God:
16e eeuw Copernicus (1473-1543) - Verandering van wereldbeeld 17e eeuw Descartes (1596-1650) - Menselijk denken als criterium 18e eeuw Astruc (1684-1766) - Kritisch-wetenschappelijke benadering van de Bijbel 19e eeuw Darwin (1809-1882) - Geen schepping, maar evolutie 20e eeuw Bultmann (1884-1976) - Ontmythologisering van de Bijbel
Alles wijst erop, dat het gezaghebbende Woord van God op deze wijze systematisch verder onderuit is gehaald. Het gaat om fundamentele zaken. De mens(heid) is op een dwaalspoor terechtgekomen (lees: gebracht) en zodoende hoe langer hoe meer vervreemd van Gods Woord.
Wie (mede)verantwoordelijk is voor deze systematische dwaling(en) laat zich gemakkelijk raden. Er is immers iemand die belang heeft bij de ontkrachting van het heilige Woord van God en dat is de tegenstander. Men mag alles geloven, zolang het maar niet de Waarheid is!
En die Waarheid, d.i. het Woord van God, werd rond de 15e en 16e eeuw bereikbaar voor steeds meer mensen door een belangrijke uitvinding!
Boekdrukkunst
Ongeveer honderd jaar (!) vóór de publicatie van Copernicus´ heliocentrische model (aarde draait om de zon) in 1542, drukte Johann Gutenberg (1395-1468) rond 1450 de naar hem vernoemde Gutenberg-bijbel met een nieuwe zettechniek, met verwisselbare, metalen letters. Zo bracht hij de boekdrukkunst tot leven. In zijn tijd was de Heilige Schrift het belangrijkste boek in de samenleving. Niet alleen voor predikers en religieuzen, maar ook voor wetenschappers en andere voorname personen. Daarom verkoos Gutenberg als eerste drukwerk het Heilig Woord.
Vermenigvuldigen
De nieuwe zettechniek vervulde een verlangen van velen. Job sprak reeds: "Och, of mijn woorden toch werden opgeschreven, och, of zij kwamen in een boek" (Job 19:23; zie ook 31:35). De mogelijkheid om gedachten te bewaren voor het nageslacht, kreeg ruim baan door de uitvinding van het boekdrukken.
Vóór die tijd gebruikte men geprepareerde dierenhuiden, bijvoorbeeld van schapen. Dit noemde men perkament. Ook schreef men op linnen of op papyrus, gemaakt van het merg van de papyrusplant. Van deze materialen vervaardigde men boekrollen. Zulke rollen waren niet goedkoop, want ze werden met de hand geschreven. De jonge Timoteüs had in de 1e eeuw zowel boekrollen (van papyrus) als perkamentrollen (van schaapshuid): "Als gij komt, breng dan..., en ook de boeken, vooral de perkamenten" (2 Tim.4:13). Inkt bestond reeds in de tijd van de profeet Jeremia (± 600 v.Chr.): "Toen zeide Baruch tot hen: Hij zeide mij mondeling al deze woorden, terwijl ik ze met inkt in het boek schreef" (Jer. 36:18).
Drukkunst
Velen leerden, dat Laurens Jansz. Koster (1404-1484) het boekdrukken uitvond. Dat komt, omdat Laurens als uitvinder wordt genoemd in een oud geschrift: Batavia (1588) van Hadrianus Junius Koster. Hij zou met letters van beukenschors voor zijn kleinkinderen drukwerkjes hebben gemaakt. Ook zou één van zijn werknemers zijn drukkersgereedschap hebben gestolen en daarmee in Mainz een eigen zaakje begonnen zijn. Of dit allemaal waar is, wordt betwijfeld. Nergens is enig drukwerkje gevonden van Koster.
Hoewel de Chinezen in de 9e eeuw over drukkunst beschikten, wordt algemeen aangenomen, dat Johann Gutenberg de eerste drukker was, die boeken met zijn losse lettersysteem op papier drukte. Het zgn. blokdrukken (een hele pagina als stempel) bestond reeds. Het eerste Nieuwe Testament (in het Latijn) werd gedrukt in 1514, Complutum geheten. In 1516 verscheen het Griekse Testament van Erasmus.
In feite was Gutenbergs beroep goudsmit. Door zijn belangstelling voor boeken, die in zijn tijd alleen gedupliceerd konden worden door ze over te schrijven, kwam hij op zijn vinding. Gutenberg werkte in Straatsburg (ca.1440) en in Mainz (ca.1450). Zijn drukkerij ging in 1455 over in handen van zijn financier Johann Fust.
Naarmate de tijd vorderde, zagen meer vertalingen dan alleen het Latijn het licht en zo kon Gods Woord aan steeds meer mensen worden overgeleverd. Anders gezegd: De waarheid kwam voor steeds meer mensen beschikbaar; voor de tegenstander brak daarmee dus de tijd aan om zijn waarheid, d.i. de leugen (vgl. Joh. 8:44), daar tegenover te stellen met alle misleidende gevolgen van dien! Daarover volgende keer meer.