De hartsgesteldheid van degene die offert
Het Nederlandse begrip ´welbehagen´ is de vertaling van twee verschillende woorden in het Hebreeuws. Beide komen voor als zelfstandig naamwoord en als werkwoord. Bij het ene begrip gaat het om het persoonlijke behagen, dus bij de persoon zelf, wat door iets of iemand teweeg gebracht wordt. Bij het andere begrip gaat het om het voorwerp van behagen, wat of wie iemand behaagt. In het boek Leviticus (in het Hebreeuws genoemd: “En de Here riep”, zoals de grondtekst van Leviticus begint) wordt alleen -veelzeggend- het tweede Hebreeuwse begrip gebruikt: het welbehagen van God is gericht op Zijn Zoon en op Israël! Het eerste woord ´en´ van de Hebreeuwse titel maakt de verbinding met het boek Exodus, het boek van de uittocht uit Egypte, de verlossing, geboorte, van het volk Israël, en de sluiting van het verbond. Alles naar de verkiezing van God, volgens Zijn plan en naar Zijn welbehagen. In het verbond is de relatie (het huwelijk) vastgelegd tussen God, de Man, en Israël, de vrouw, het natuurlijke, en daarom zondige volk Israël. Hoe kon God nu dit verbond aangaan, terwijl Hij wist dat Israël reeds danste rond het gouden kalf nog voordat Mozes weer terug was bij zijn volk, na het gesprek van God met hem op de berg, waarbij het ging over het verbond, en waarbij God de woorden van het verbond op twee stenen tafelen had geschreven. Het steen wijst op de hardheid van hun natuurlijke hart, maar de woorden wijzen op de toekomst: gij zult… Dan zullen zij hun God van harte liefhebben, Die hen al die tijd reeds heeft liefgehad in Christus, toen nog afgebeeld in de offers. Deze liefde is in beginsel reeds afgebeeld in de eerder besproken verzen Leviticus 1:3 en 4, van toepassing op de gelovige Israëliet. Hij zocht de Here bij de tent der samenkomst, met het offerdier naar zijn welgevallen, waarbij hij zijn hand op de kop legde, en waaruit zijn liefde sprak (het tweede begrip welgevallen). Gods liefde sprak in het offer, uiteindelijk van de Zoon, zodat Hij verzoening kon doen. Hij had hen het eerst liefgehad (ook het tweede begrip welgevallen). Deze twee verzen laten zo de samenvatting zien van de roeping van God tot Zijn volk om in Zijn gemeenschap te leven, waarbij hun zonden verzoend zijn. Door alle ceremoniële wetten en voorschriften wilde Hij hen zichtbaar bij de les houden.
Als we zo aan de hand van het begrip ´welbehagen´ onze studie voortzetten, zullen we zien hoever God daarin gaat, en dat dit de basis is van Gods heilshandelen in de geschiedenis.
De boodschap van Leviticus 1:3, dat de Israëliet een welgevallen heeft in het offer, komt in totaal zeven maal voor in Leviticus. In het vervolg zullen we deze teksten citeren, en wel uit de Statenvertaling, omdat deze op dit punt brontekstgetrouw is. De NBG-vertaling is dat niet, daar wordt vaak expliciet vertaald dat het is om God welgevallig te zijn. Daar gaat het hier niet om: het gaat om de hartsgesteldheid van de persoon die het offer brengt. In de NBV is het helemaal wegvertaald. De overige zes teksten zijn:
- “En wanneer gij een dankoffer de HEERE offeren zult, naar uw welgevallen zult gij dat offeren” (Lev. 19:5).
- “Het zal naar uw welgevallen zijn, een volkomen mannetje, van de runderen, van de lammeren of van de geiten”.
- “Gij zult niet offeren iets, waarin een gebrek is; want het zou niet aangenaam zijn voor u”.
- “En als iemand een dankoffer de HEERE zal offeren, uitzonderende van de runderen of van de schapen een gelofte, of vrijwillig offer, het zal volkomen zijn, opdat het aangenaam zij; geen gebrek zal daarin zijn” (Lev. 22:19,20,21).
- “En als gij een lofoffer de HEERE zult slachten, naar uw wil zult gij het slachten” (Lev 22:29).
- “En hij zal die garf voor het aangezicht des HEEREN bewegen, opdat het voor u aangenaam zij; des anderen daags na de sabbat zal de priester die bewegen” (Lev. 23:11).
Uit deze teksten wordt duidelijk dat het gaat om de hartsgesteldheid van degene die offert. Er zijn talloze verwijzingen waaruit blijkt dat, als deze hartsgesteldheid er niet is, het offer en de offeraar dan voor God niet aangenaam zijn, bijvoorbeeld in Jesaja 1, vers 11: “Waartoe dient Mij de menigte uwer slachtoffers? zegt de HERE; oververzadigd ben Ik van de brandoffers van rammen en het vet van mestkalveren, en aan het bloed van stieren, schapen en bokken heb Ik geen welgevallen”. De reden staat in vers 13a: “gaat niet voort met huichelachtige offers te brengen” en vers 13c: “Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke vergadering”. Ook Hosea 6:6 spreekt duidelijke taal: “Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers.”
(Soortgelijke woorden vinden we in Ps. 51:18-21, Jes. 66:3, Jer. 6:20, 14:12, Amos. 5:22, Mi. 6:7,8, Mal. 1:8,10,13).
Een bijzonder licht op de hartsgesteldheid van degene die offert, vinden we, kort en krachtig, in Psalm 51, vers 19: “De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God.” In de verbroken geest klinkt het gevolg van de zondeval van Adam en Eva door. Door af te wijken van wat God gezegd had (ongeloof) zijn zij de dood gestorven, de geestelijke dood: het contact met God, het leven in gemeenschap met God, was beëindigd. Niet alleen voor henzelf, maar ook voor hun gehele nageslacht. In Jesaja 53:10 komt dan het schuldoffer naar voren: “Maar het behaagde de HERE hem (Hem) te verbrijzelen, Hij maakte hem (Hem) ziek. Wanneer hij (Hij) zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij (Hij) nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des HEREN zal door zijn (Zijn) hand voortgang hebben.” Iets doen uit traditie, volgens de overlevering, zonder er verder bij na te denken is bij God niet aangenaam. Het is zelfs zo dat God geen welgevallen heeft in de offers op zich (liturgie). Het gaat in wezen om het offer van Christus, niet de vorm, maar de inhoud.
We vonden zeven teksten over de kant van de mens, en slechts één tekst over de kant van God. We zouden hierin kunnen zien dat het om slechts één offer gaat, het offer van Christus, waardoor de verzoening tot stand gebracht is (Heb. 10:12).
De offers
De offers wijzen op Christus en zijn een voorafschaduwing van Zijn offer. Van Hem heeft God gezegd: “Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in Welke Ik Mijn welbehagen heb (Matt. 3:17), en: “De liefde voor Zijn huis heeft Hem verteerd”. Deze offers niet op de juiste waarde schatten, mishaagt God. Zij vormen het allerheiligste van de eredienst van Israël, want daarin toont God Zijn liefde, Zijn genade, en Zijn barmhartigheid.
Na het zevenmaal tonen van het belang van de hartsgesteldheid van de Israëliet, zijn geloof, laat God vijfmaal (het getal van de genade) zien wat Hem niet behaagt met betrekking tot de offers. Daarbij komen de begrippen heiligheid en reinheid aan de orde. Alleen Christus is de weg, de waarheid en het leven.
Er zijn vijf offers:
Het brandoffer, waarvan alles verbrand wordt; het spijsoffer, het zondoffer en het schuldoffer, die allerheiligst worden genoemd. Alleen de priester, of ook Aäron en zijn zonen mogen ervan eten, en het vredeoffer (SV: dankoffer).
In Leviticus 6 en 7 lezen we over de wetgeving met betrekking tot de offers. Voor de eerste vier offers worden taken beschreven voor Aäron, de zonen van Aäron en de Levieten. Het vredeoffer, ook als lofoffer en dankoffer, is, in tegenstelling tot de eerste vier offers, voor alle Israëlieten, en houdt verband met het nieuwtestamentische (d.w.z. behorend tot het nieuwe verbond) avondmaal. Het is een gemeenschapsoffer. Van de andere offers wordt gezegd: “al wie het aanraakt, zal heilig worden (Lev. 6:18, 27). Bij het vredeoffer is dat anders: “en vlees dat met iets onreins in aanraking komt, zal niet gegeten worden, het zal met vuur verbrand worden; wat overigens het vlees betreft, ieder die rein is mag vlees eten. Maar iemand die, terwijl onreinheid hem aankleeft, vlees eet van het vredeoffer dat de Here toebehoort, die zal uit zijn volksgenoten (Israëlieten: dit heeft duidelijk alleen met Israël te maken) uitgeroeid worden” (Lev. 7:19 en 20). In de woorden: “vlees dat de Here toebehoort” zien we het verband met de woorden van Christus: “wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft eeuwbetrokken leven ( - dat is leven in de volgende eeuw, in de vertalingen vinden we de onjuiste vertaling eeuwig leven - ), en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage” ( - dat is met de komst/aanwezigheid van Christus op de zevende dag van duizend jaar, Joh. 6:54 - ). Na deze korte uiteenzetting over de offers gaan we nu over tot de behandeling van de vijf teksten waarbij iets niet welbehaaglijk is met betrekking tot de offers.
Dingen die God mishagen
“Indien toch op de derde dag gegeten wordt van het vlees van het vredeoffer, dan zal hij die dat gebracht heeft, niet welgevallig zijn; het zal iets verfoeilijks zijn, en wie daarvan eet zal zijn ongerechtigheid dragen” (Lev. 7:18). Het gaat hier over het vlees van het offerdier dat wel op de dag zelf en de volgende dag gegeten mag worden. Manna (hemels brood) mocht zelfs niet op de tweede dag gegeten worden, uitgezonderd als dit de sabbat was. De sabbat als zevende dag van de week is de afbeelding van de zevende dag van Gods plan vanaf de zondeval van Adam. Voor deze dag is menselijke arbeid verboden, het is geheel Gods werk! Het eten op de derde dag is overtreding van Gods gebod, in feite ongeloof. Zo zien we het verband met de woorden: “zonder geloof is het onmogelijk om God te behagen”. We kunnen hier ook denken aan de bederfelijkheid van dit voedsel. Bedorven voedsel tast de spijsvertering van de eter aan, en maakt zo de ceremoniële handeling tot iets verfoeilijks, een aanfluiting.
“Indien het dan toch op de derde dag gegeten wordt, zal het iets verfoeilijks wezen, het zal niet welgevallig zijn” (Lev. 19:7). Een herhaling van de eerste tekst als extra waarschuwing: twee getuigen.
“Maar een rund of schaap met te lange of te korte leden, dat moogt gij als vrijwillig offer toebereiden, maar als gelofte zal het niet welgevallig zijn”(Lev. 22:23). Een gelofte is iets dat uit de gedachten van een mens naar voren komt: eigen werk. Niets menselijks, uit de menselijke natuur, eigen kracht, kan God behagen, alleen geloof dat zich volledig richt op God en Zijn Woord. Het is wel opmerkelijk dat een rund of schaap met te korte of te lange leden mag als vrijwillig offer. Bij het vredeoffer als lofoffer vinden we ook iets dergelijks: “naast ongezuurde koeken zullen ook koeken van gezuurd brood met het vredeoffer als lofoffer gebracht worden” (Lev. 7:13). Dit is opmerkelijk, omdat zuurdesem verband houdt met zonde. Een verloste zondaar mag daarom God prijzen, hoewel hij naar het lichaam een zondaar blijft!
“Ook uit de hand van een vreemdeling zult gij niets van dat alles uw God als spijze offeren, want zij zijn geschonden, er is een gebrek aan; het zal niet welgevallig zijn” (Lev. 22:25). God heeft van alle volken alleen Israël uitverkoren om Zijn volk te zijn, en geroepen om Zijn naam bekend te maken (Leviticus: en de HEERE riep!) Alleen met Israël heeft Hij het verbond (huwelijk) gesloten, met alle daarbij behorende leefregels, wetten en verordeningen (zie met name Psalm 119). Alleen zij zijn: vrouw van God. In wezen vormen alleen de gelovige Israëlieten de bruidsgemeente. De les hiervan is dat wij heidenen ons niets van de Israëlitische wetten, verordeningen, eredienst en feesten moeten of mogen toeëigenen, inclusief het verbond. Het verbond is de exclusieve relatie tussen God en Israël, naar Zijn verkiezing. In de volheid van de tijd is Christus slechts tot hen gezonden met de boodschap dat het koninkrijk der hemelen nabij gekomen was. Zij hebben Hem verworpen en gedood. Maar, - o wijsheid van God! – door Zijn dood, als het Lam van God, heeft hij Zijn volk van de zonden verlost. Hij was het ware offer. Na Zijn opstanding en verhoging heeft Hij Zijn twaalf apostelen de opdracht gegeven door te gaan met de verkondiging van dezelfde boodschap (Joh. 20:21), zelfs met kracht, de kracht van de Heilige Geest. Dit is gebeurd tot aan de laatste gelegenheid in de Handelingentijd, in Rome. De geestelijke leiders van Israël bleven tot het laatst de boodschap verwerpen. God heeft toen een einde gemaakt aan deze boodschap in overeenstemming met de profetie van Jesaja 6:9 en 10. Het heil Gods, de opgestane Christus (dus niet Jezus), is toen naar de volken gezonden (Hand. 28:28), met een totaal nieuwe boodschap. God heeft Zich toen van Israël afgekeerd. Zij werden het land uitgezet, en het land werd verwoest. Zij werden (tijdelijk) van hun taak en voorrangspositie ontheven. Christus is sindsdien de Heiland der wereld (Joh. 4:23a en 40), twee dagen van duizend jaar! In deze tijd bemoeit God Zich feitelijk niet met Israël als Zijn speciale volk, en ook niet met de wereld als geheel. Hij roept nu vanuit Zijn woonplaats, de hemel boven, mensen uit deze wereld tot het koninkrijk van de Zoon Zijner liefde, dat ook boven is, met een totaal nieuwe tot op dat moment nog niet geopenbaarde boodschap. Deze gemeente staat onder Zijn Persoonlijke leiding en de leden zijn met Hem één gemaakt, vormen Zijn lichaam: de ´Bruidegomsgemeente´! Alleen Paulus kreeg de opdracht om deze boodschap te openbaren en op te schrijven. Dat heeft hij gedaan in zijn zeven late brieven, geschreven na de Handelingentijd. Deze dingen worden uitvoerig met Schriftverwijzingen beschreven in diverse boeken en brochures van stichting het Morgenrood en Everread Uitgevers, zie noot.
De vijfde en laatste tekst van deze reeks luidt: “Wanneer een rund of schaap geboren wordt, zal dat zeven dagen bij zijn moeder blijven, maar van de achtste dag af en daarna zal het als gave de HERE ten vuuroffer welgevallig zijn” (Lev. 22:27). Waarom zou het offerdier pas vanaf de achtste dag welgevallig zijn? Als we de tekst nog eens lezen, moeten we concluderen dat de reden moet liggen in de zeven dagen bij de moeder. We vinden daarover in Leviticus 12:1-3: “De HERE sprak tot Mozes: spreek tot de Israëlieten: Wanneer een vrouw moeder wordt en een kind van het mannelijk geslacht baart, dan zal zij zeven dagen onrein zijn; als in de tijd van haar maandelijkse afzondering zal zij onrein zijn. En op de achtste dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden”. Als we bedenken dat de geofferde dieren het ene offer van Christus afbeelden zien we ook hier de wonderlijke diepgang van de Schrift. Het offerdier moet rein zijn opdat degene die het aanraakt rein wordt. Het gaat om de wezenlijke geestelijke betekenis van de offers voor degene die offert. Als deze daarin niet meegaat heeft zijn offer geen betekenis, is het niet welgevallig. Zie bijvoorbeeld Romeinen 2:28 en 29: “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is -besneden-, en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God” (zie ook Kol. 2:11 en 12).
Noot: literatuur
- Het geheimenis bekendgemaakt, H.B. Slagter en P.A. Slagter, ISBN 978-90-6694-255-4
- Gods Woord wijst ons de weg, H.B. Slagter, ISBN 978-90-6694-199-1
- Gods plan van de eeuwen, A.A. Jongebreur, ISBN 978-90-6694-280-6
- Adam en Eva, A.A. Jongebreur, ISBN 978-90-6694-289-9