De ontwikkeling van Gods heilsplan
In de ontwikkeling van het heilsplan van God spelen een aantal personen een belangrijke rol.
|
Abraham geloofde God en het werd hem toegerekend tot gerechtigheid (Gen. 15:6). Hij en zijn nageslacht werden rijk gezegend en zullen in de toekomst rijk gezegend worden (Gen. 22:17; Hand. 3:25 en 26).
Mozes stribbelde tegen toen God hem riep voor een belangrijke taak voor Israël (Exod. 3 en 4). Na allerlei bezwaren, waarvoor de Here een oplossing gaf, zei Mozes: "Och Here, ik ben geen man van het woord. Och Here, zendt toch iemand anders." Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen Mozes”. Desondanks kwam God Mozes tegemoet door zijn broer Aaron in te schakelen. God zei: "Hij zal voor u tot het volk spreken en zo zal hij u tot een mond zijn, en gij zult hem tot God zijn." De taak van Aäron had God in feite bedoeld voor Mozes. Toch zegt God over Mozes in Hebreeën 3, dat hij getrouw was in geheel zijn huis.
In contrast met Mozes schrijft Psalm 40: 8 en 9 over Christus: "Zie, Ik kom. ..., Ik heb lust om Uw wil te doen, Mijn God." Christus was eenswillend met Zijn hemelse Vader. Hij was 'slechts' gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls (Matt. 15:24). Hij kreeg een taak als Koning en Priester, zoals in Zacharia 6:13 staat: "Hij ... zal als heerser zitten op Zijn troon; en Hij zal priester zijn op Zijn troon; heilzaam overleg zal er tussen hen beiden zijn." Wat een verschil met de geschiedenis van Mozes en Aäron!
Door profeten beloofd
Paulus begon zijn werk, evenals de twaalf apostelen (van de besnijdenis), als dienaar van het tweede, d.i. het nieuwe verbond, waaronder, in het op te richten Koninkrijk Gods, het heil was bestemd voor Israël en via hen voor de heidenen. Dit was vanouds door de profeten voorspeld. "Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel, afgezonderd tot verkondiging van het evangelie van God, dat Hij te voren door zijn profeten beloofd had in de heilige schriften." (Rom. 1:1 en 2)
We lezen dit ook in het verslag van het eerste apostelconvent: "Simeon heeft uiteengezet, hoe God van meet aan er op bedacht geweest is een volk voor Zijn naam uit de heidenen te vergaderen en hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven staat: Daarna zal Ik wederkeren en de vervallen hut van David weder opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weder opbouwen, en Ik zal haar weder oprichten, opdat het overige deel der mensen de Here zoeke, en alle heidenen, over welke Mijn naam is uitgeroepen, spreekt de Here, Die deze dingen doet, welke van eeuwigheid bekend zijn." (Hand. 15: 14-18).
Deze schriftgedeelten laten zien, dat het in het Oude en het Nieuwe Testament (tot en met Handelingen), gaat over geopenbaarde waarheden. De Gemeente, die het Lichaam van Christus is, was op dat moment nog een verborgenheid. God loopt niet vooruit op dingen, die nog niet geopenbaard zijn (Jes. 46:10). Ook in Handelingen 15 gaat het over vanouds bekende zaken. Daarom kan hier nog geen sprake zijn van de Gemeente, die Zijn Lichaam is, bestaande uit gelovigen met een hemelse roeping, zoals de brief aan de Efeziërs beschrijft.
Naar de nieuwe fase
Na Israëls verwerping van het nieuwe verbond, is de tempel verwoest en het volk verstrooid onder de volken. De gevolgen waren ingrijpend voor de twaalf apostelen. De twaalven vormden in feite de pré-regering van het Koninkrijk, in afwachting van de komst van de Koning. De levenstaak, waarvoor zij in eerste instantie geroepen waren, verviel, omdat Zijn komst werd uitgesteld. Paulus legde eerst nog in de brief aan de Hebreeën uit, wat het nieuwe verbond inhoudt, in vergelijking met het oude (wat op het punt stond te verdwijnen). De samenvatting staat in Hebreeën 12, waar hij onder meer schrijft: "Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem." (vs. 22)
p Sion, de berg des Heren, Moria, offerde Abraham Izak, als afbeelding van het offer van Christus. Deze berg spreekt van het Koninkrijk van God, dat in en door Christus gestalte zal krijgen temidden van het volk Israël. Toen Paulus deze brief schreef, kon Israël nog kiezen om het Koninkrijk der hemelen in te gaan en het nieuwe verbond te aanvaarden. "Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet", pleit hij (Hebr. 4:7b). De Israëlieten konden uiteindelijk niet ingaan vanwege hun ongeloof. Ook de tweede maal in de Handelingentijd niet. Handelingen 28 legt bij monde van Paulus uit, dat Israël de komst van het Koninkrijk, en daarmee het nieuwe verbond, afwijst. Het is een dramatisch moment in de heilsgeschiedenis. Het volk, waarvoor Paulus zo geijverd had, en dat hij liefhad, wees zijn Messias af.
Het geheimenis
De opdracht voor Israël is tijdelijk opgeheven tot de wederkomst van Christus. Is nu de genade van God voor Zijn schepping afgesneden? Integendeel: De boodschap van Christus wordt rechtstreeks, zonder tussenkomst van het Koninkrijk Israël, naar de heidenen gezonden. In verband hiermee ontving Paulus een openbaring van Christus, die nog niet eerder bekend was gemaakt. Hij schrijft hierover: "... gij (heidenen) hebt immers gehoord van de bediening door Gods genade mij met het oog op u gegeven: dat mij door openbaring het geheimenis bekend gemaakt is." (Efe. 3:2 en 3) Paulus is door Jezus Christus persoonlijk onderwezen (Hand. 26:16: "dat gij Mij gezien hebt", "dat Ik aan u verschijnen zal"). De apostel werd dienaar van de Gemeente, die Zijn Lichaam is, en tot op dat moment een verborgenheid was. Paulus is de beheerder van deze nieuwe fase in Gods heilsplan, vaak genoemd de 'tussentijd'.
Filippenzen 3
Paulus schrijft na de periode van Handelingen in zijn gevangenisbrieven over de tussentijd. Bijvoorbeeld in Filippenzen 3. De uitleg van dit hoofdstuk is niet alleen, wat meestal wordt gedacht, een oproep om vleselijke zaken te mijden en zich te richten op geestelijke zaken. Eigenlijk schrijft de apostel over de verschillen tussen de oude en de nieuwe fase, en brengt hij op indringende wijze een scheidslijn aan.
Aan de hand van zijn joodse leven legt hij concreet uit wat er zoal veranderd is. Hij spreekt bijvoorbeeld in vers 2 over de slechte arbeiders. Hiermee bedoelt Paulus de verkondigers van het Woord die geen rekening houden met de nieuwe openbaring. In de verzen 3-7 stelt hij dat hij op uiterlijke (aardse) zaken zoals zijn Israeliet-zijn, zijn Hebreeer-zijn (nageslacht van Abraham) en op de wet zijn vertrouwen stelde. En hij had er reden toe, want God had daaraan beloften en zegen verbonden. Hij rekende vast op de vervulling van de beloften aan Israel gedaan, die zouden uitmonden in het Koninkrijk van Israëls Messias. Hij moest dat ook verkondigen.
Nu moet hij dit alles terzijde zetten. Waarom? Filippenzen 3, vers 7: “Alles wat mij winst was heb ik om Christus wil schade geacht”. En de winst was groot! Alle beloften van God vanaf Abraham aan Israël gegeven, de tempeldienst, het beloofde land, kortom alle aardse en hemelse zegeningen behorende bij het oude en nieuwe verbond, waren winst.
In vers 8 belijdt Paulus: "Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat." Ja, Hij is hoger dan alles, Hij heeft de hoogste positie. Alles is onder Zijn voeten gesteld, en Hij is door God "als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de Gemeente, die zijn Lichaam is, vervuld met Hem, Die alles in allen volmaakt." (Efe. 1:22, 23 ) Deze heerlijkheid van Christus overstijgt verre Zijn heerlijkheid in het nieuwe verbond. Snappen we nu waarom de apostel Paulus (= kleintje) heet? Verschil moet er zijn!
Gevolgtrekkingen
Bedoelt Paulus met zijn uitspraken dat God terugkwam op Zijn beloften aan Israël en de volkeren? Nee, want dit is bij God onmogelijk. God zal Zijn heilsplan volledig uitvoeren!
Mattheüs zegt (1:21): "Want Hij is het, die Zijn volk zal redden van hun zonden." Hij is de toekomstige Koning en Hogepriester van Israël, het Zaad van Abraham. We lezen in Jesaja 49:6 "Het is te gering dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jacob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde." In Christus zal Hij alles tot volheid brengen, ook Israël. Maar dat is nu niet aan de orde. Nu gaat het om de uitroeping van de Gemeente, het Lichaam van Christus.
Uiteraard heeft dit zicht op de heilsgeschiedenis en de openbaring van het geheimenis gevolgen voor de kijk op het boek Handelingen en andere geschriften van het Nieuwe Testament, met name de brieven van Paulus.
Mijns inziens was God tot aan het einde van de Handelingenperiode nog steeds bezig met Israël. Dat klinkt dan ook door in de boodschap van de apostelen en ook in de brieven van Paulus, die geschreven zijn tijdens die periode, de zgn. vroege brieven (o.a. Tessalonicenzen, Galaten, Romeinen, Hebreeën). Israël wordt daarin duidelijk genoemd en de heidenen (volkeren) zijn steeds gezegend met Abraham. Er is dan ook nog steeds verschil in positie tussen Joden en heidenen, zoals blijkt uit het boek Handelingen. Kennelijk is er op dat moment nog steeds die scheidsmuur. Pas in Efeze schrijft Paulus dat de scheidsmuur weggebroken is.
Er zijn daarom, naar mijn inzicht, dan ook vele goede argumenten om de 'grenspaal' van de oude en nieuwe bedeling ('der genade Gods' of 'van het geheimenis' - Efe. 3) niet te zoeken bij de opstanding van Christus of bij de uitstorting van de Geest (Hand. 2), maar bij de bekendmaking van Paulus, dat het heil Gods naar de heidenen gezonden is (Hand. 28). Daar ligt het scharnierpunt.
De positie van en in Christus
Pas met de openbaring van het geheimenis wordt de nieuwe positie van Christus: alles in allen. Die 'allen' zijn dan uiteraard de leden van het Lichaam van Christus. Daarin is geen onderscheid tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, enzovoort (zie Kol. 3:11). Dat was er eerder (tijdens de Handelingen-periode en in de brieven uit die tijd) nog wel. Nu is Christus alles in allen.
Wij zijn genaderd tot in God zelf: wij zijn met Christus verborgen in God (Kol. 3:3). Wij vormen zijn eigen Lichaam (Efe. 5:29,30), en Hij is alles in allen..
Daarom zegt Paulus in Filippenzen 3: ik heb alles schade geacht. Hij wil Christus 'winnen', zoals Hij nu voor ons is! En Paulus doet dat radicaal. Hij schrijft in Fil. 3:14: “maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt…." Wat ligt achter hem? Het leven zoals hij dat tot op dat moment geleid heeft: de gehele Handelingenperiode. Dus ook alles wat hij daarin gezegd heeft. Ziet u de scheidslijn? Dit is de prioriteit die God nu stelt: de Here (God) Jezus Christus, de Allerhoogste, gegeven als Hoofd aan de gemeente, aan gelovigen uit alle taal en natie (ook Israël). Paulus toont hier ook zijn geloof in wat God hem geopenbaard heeft, en hij vervolgt: “en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus”. God roept, en er is een prijs. Paulus is net als de verspieder Jozua. Hem is een nieuw land getoond, het land van boven, en daar richt hij zich nu volledig op, en hij zegt: “weest mijn navolgers”. Israël is in deze tussentijd buiten beeld, en bevindt zich, om met Jona te spreken, in de walvis.
Deze huidige fase in Gods plan, en alle heerlijkheid daaraan verbonden, was reeds in Zijn gedachten vóór de grondlegging der wereld: "Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht". (Efe. 1:4) En Hij zal alles tot volheid brengen, ook Israël, volgens Zijn Plan, naar Zijn Raad. Laten wij aan Zijn voeten gaan zitten, om naar Hem te luisteren, en Zijn gedachten te vernemen, zoals ooit Maria deed, die aan de voeten des Heren zat en luisterde naar Zijn woord (Luc. 10:39).
Aan Zijn voeten, dat is een lage plaats: met verootmoediging, vreze en beven, want we hebben nog heel wat te leren in ons denken over de dingen van boven, over Christus. Laten wij Hem recht doen. Hij wil alles in allen zijn. Wat een overweldigende rijkdom van genade. Er kan nog veel over gezegd worden, maar eigenlijk is alles al gezegd. Ga maar aan Zijn voeten zitten om het te horen.
Hoe ondoorgrondelijk en onnaspeurlijk zijn Zijn wegen!