Zegen of vloek
Uit het onderzoek van het begrip welbehagen tot nu toe blijkt dat het sterk verband houdt met de relatie (verbond) tussen God en Zijn natuurlijke en derhalve zondige volk Israël. Een goede relatie is alleen mogelijk op grond van het offer van Christus, waardoor de zondige Israëliet verzoend kan worden als hij in geloof zijn hand legt op de kop van het offerdier. We hebben Israël echter reeds leren kennen als een volk dat snel afgeleid is van het gaan in de wet des Heren. Om het hiervan af te houden, ontvangen zij indringende waarschuwingen in Leviticus 26. We lezen daar over vijf graden van afval en vijf gradaties van straf. De laatste vijf keer dat het begrip ´welbehagen´ voorkomt, vinden we juist in dit hoofdstuk, en wel na de ernstigste graad van afval. Israël heeft de keus tussen zegen en vloek, dat is de straf die toch de vrede aanbrengt. De zegen is buitengewoon, zoals we gezien hebben: geen ziekten, geen miskramen, geen onvruchtbaarheid, iedereen wordt oud, en God Zelf rekent af met de vijanden (Ex. 23:22-26). Leviticus 26 is zelfs nog uitvoeriger: regens op hun tijd, goede opbrengsten en oogsten van het land, veiligheid: geen verschrikking, geen wilde dieren, leven in vrede. Ze behoeven de vijand slechts te vervolgen, in twintig- , zelfs honderdvoudige overmacht! (vs. 4-13). Dit is het leven van Israël in de verbondsrelatie. Een soort hof van Eden in een vijandige wereld. Wonderlijk dat God dit aan Israël toevertrouwd heeft, dat dit hun bestemming was (en ís). Vanaf vers 14 lezen we wat God gaat doen als Israël niet luistert: vijf graden van kastijding, steeds zwaarder, om hen in het goede spoor te brengen. Vijf is het getal van de genade: God stelt alles in het werk om Zijn doel met Israël te bereiken.
De vijfde en zwaarste graad van kastijding is: Israël uit het land, verstrooid onder de heidenen, en het land verwoest; de steden een woestijn en het land woest (Lev. 26: 27-45). Uit wat daar beschreven staat, leren we dat deze straf nog steeds actueel is. Daarin komt ook in drie teksten vijfmaal het woord “een welgevallen hebben” voor, gericht op het doel. We citeren de teksten uit de SV, omdat we daar het woord welgevallen nog terugvinden, brontekstgetrouw.
De eerste tekst volgt direct na de vijfde kastijding (Lev. 26:34): “Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben.”
De tweede tekst (vs. 41) laten we vooraf gaan door vers 40 en volgen door vers 42: “Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden, en de ongerechtigheid hunner vaderen met hun overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben. Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld, en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt, en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben; dan zal Ik gedenken aan Mijn Verbond met Jacob, en ook aan mijn Verbond met Izak, en ook aan Mijn Verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken.”
Hierna volgt de derde tekst, vers 43: “Als het land om hunnentwil zal verlaten zijn geweest, en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen, en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had.”
De verzen 40 en 41, waarin staat dat Israël, als volk, in het land van hun vijanden tot berouw komt, zijn nog niet vervuld. We zien nu, sinds 1948, dat een deel van het volk in ongeloof en op eigen kracht zich in een deel van het land probeert te handhaven. Dit is geen goed uitgangspunt en belooft daarom geen goede afloop, hoewel door vele Christenen gewenst. Integendeel, er zal een voortdurende kastijding nodig zijn, waarbij hun eigen kracht gebroken zal (moeten) worden, zoals ook bij Jacob. Ondanks deze dramatische gebeurtenissen is de goede afloop verzekerd, zie Leviticus 26:44 en 45: “En hierboven is ook dit; als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn Verbond met hen; want Ik ben de HEERE, hun God! Maar Ik zal hun ten beste gedenken aan het Verbond der vaderen. Die Ik uit Egypteland voor de ogen der heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de HEERE!”
We moeten goed bedenken dat het hier, met betrekking tot (aardse) zegen en vloek, gaat over de verhouding tussen God en Zijn volk Israël (eigenlijk hét onderwerp van het Oude Testament vanaf Abraham, en ook van een belangrijk deel van het Nieuwe Testament). Voor ons, in deze tijd, is de verhouding anders: wij (de gelovigen uit alle volken) “zijn gezegend met alle geestelijke zegen in de hemel in Christus” (Efe. 1:3b, SV). Geen materiële of aardse zegen dus, en ook niet op de aarde, maar in de hemel! We moeten echter wel gewoon meedraaien in de aardse omstandigheden, zoals deze nu zijn: vervloekt vanwege de zonde. De aarde is ons vaderland niet. De verbondsrelatie (van het nieuwe verbond) is voorbehouden aan het gelovige, trouwe, volk Israël en het land is aan hen beloofd als een land vloeiende van melk en honing, om daarin gezegend te worden. Daarna komt pas de gezegende aarde weer in beeld. Het is jammer dat in het Christendom deze dingen op grote schaal, een op een, op ons, en dan ook nog persoonlijk, van toepassing verklaard worden: verbond, zegen (met name gezondheid) en ook vloek. Als we dan persoonlijk ziek zijn of geen lang leven hebben, zouden we persoonlijk onder de vloek zijn (??). De zegen en de vloek gelden voor het gehele volk Israël. In het Woord van God vinden we geen enkele positieve aanwijzing dat het voor ons persoonlijk zou gelden. Indien we daar serieus naar gaan zoeken, worden de aanwijzingen van het tegendeel juist vermenigvuldigd. Elke theologie zou, om bestaansrecht te hebben, moeten kloppen met alle Bijbelteksten. 2 Timotheüs 3:16 zegt o.a.: “Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te … weerleggen … .”
Uit het bovenstaande leren we dat het land en het volk Israël bij elkaar behoren, indien het volk “in de wet des Heren gaat.” Als dit niet zo is, zijn er vijf graden van kastijding. De vijfde en zwaarste graad is verbanning uit het land, dat verwoest wordt. Deze kastijding eindigt als Israël in de verstrooiing een welgevallen heeft aan zijn straf. Hiermee is de nauwkeurige beschrijving gevonden van de toestand waarin Israël momenteel verkeert (sinds het einde van de Handelingentijd), maar ook van het beginsel van de uitweg uit deze toestand naar het beloofde land volgens het plan van God: geloof en bekering. Pas dan zullen zij hun God kunnen behagen. De bevestiging hiervan vinden we in de laatste twee boeken: Numeri en Deuteronomium.
Voorwaarde voor het wonen in het land
Numeri betekent: getallen. Deze naam is aan het boek gegeven in de Septuagint. In het Hebreeuws heet het boek: ´In de woestijn´, exact de beschrijving van de huidige toestand van Israël. In Numeri komt éénmaal het woord ´behagen´ voor, en wel in hoofdstuk 14, vers 8: “Indien de HERE een welgevallen aan ons heeft, dan zal Hij ons in dit land brengen en het ons geven, een land, dat vloeit van melk en honing.” Dit zegt Jozua, na het getuigenis van tien van de twaalf verspieders (de democratische meerderheid; dit is dus geen goddelijk, en daarom ook geen christelijk principe!), dat het in bezit nemen van het land een ondoenlijke zaak was: “ook zagen wij daar reuzen, en wij waren als sprinkhanen in onze ogen, en ook in hun ogen” (Num. 13:33).
Op het getuigenis van de tien werd het volk angstig en het morde tegen Mozes en Aäron, en hun conclusie was: “laat ons een hoofd aanstellen, en terugkeren naar Egypte” (Num. 14:4b). En dat terwijl God toch tot Mozes gezegd had: “Zend mannen uit om het land Kanaän te verspieden, dat Ik de Israëlieten geven zal” (Num. 13:2a). Zij hebben kennelijk geen vertrouwen (geloof) in God, en geen oog voor de machtige daden van God bij de uittocht uit Egypte en tijdens hun tocht door de woestijn. In de woorden van Jozua wordt gesproken over het welgevallen van God aan de Israëlieten, wat zonder geloof niet mogelijk is. Het gelukkige gevolg daarvan is: een gezegend en vruchtbaar leven in het land dat hen door God gegeven wordt, dat vloeit van melk en honing. Sommigen denken dat de volgorde andersom is …
Een tekst die hier prachtig op aansluit is: “Want des HEREN ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat (2 Kron. 16:9, zie ook 2 Kron. 15, aanbevolen om te lezen en het verband te zien met Num. 14:8).
Deuteronomium is de naam die de vertalers van de Septuagint aan het vijfde boek van Mozes gegeven hebben. De betekenis is: tweede wet. De achtergrond is Deuteronomium 17:18 Deze tekst staat in een gedeelte dat handelt over de koning. We citeren de verzen 18 en 19: “Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de Levitische priesters berust. Dat zal hij bij zich hebben en daarin zal hij lezen gedurende heel zijn leven om te leren de HERE, zijn God, te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden.” Dit spreekt van het ware “gaan in de wet des HEREN” van Psalm 119. De beste koningen van Israël en Juda zijn nauwelijks aan deze woorden toegekomen, ook David en Salomo niet (zie ook de verzen 14-17 voorafgaande aan de hierboven geciteerde verzen). Dit leidt onze gedachten vanzelf naar de ware Koning, Die Israël straks zal kiezen: de Here Jezus Christus! Hij is de vervulling van deze woorden over de koning. Een afbeelding daarvan is ook de ark van het Verbond, met daarin de twee tafelen met daarop de tien geboden. We leren hieruit dat de woorden van dit boek veel verder reiken dan de periode waarin Israël in het land geweest is, de tijd die vóór hen lag toen Mozes deze woorden sprak. Deze woorden spreken ook van een tijd dat zij opnieuw het land zullen binnengaan, een tijd dat God een welbehagen aan hen heeft (zie Num. 14:8), ook een tijd dat zij de wet in hun binnenste zullen hebben. Ook in Deuteronomium lezen we van de uitweg (exodus) uit de woestijnsituatie: “Wanneer dan al deze dingen over u komen, de zegen en de vloek, die Ik u voorgehouden heb, en gij dit ter harte neemt te midden van al de volken, naar wier gebied de HERE, uw God, u verdreven heeft, en wanneer gij u dan tot de HERE, uw God, bekeert en naar Zijn stem luistert overeenkomstig alles wat Ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel – dan zal de HERE, uw God, in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de HERE, uw God, u verstrooid heeft” (Deut. 30:1-3). Hier is met grote nauwkeurigheid de reeds genoemde uitweg uit de situatie van de vloek beschreven. De wederkeer, zoals we die nu zien, en zoals daar nu aan gewerkt wordt, kan geen vervulling van deze belofte zijn!
Dan zal ook gelden Jesaja 62:4: “Men zal u niet meer noemen: Verlatene, en men zal uw land niet meer noemen : Woestenij; maar gij zult genoemd worden: Mijn Welgevallen, en uw land: Gehuwde. Want de HERE heeft een welgevallen aan u, en uw land wordt ten huwelijk genomen.”
De redding van de vloek en de gezegende toekomst
In de grondtekst heet het vijfde boek van Mozes: ´De woorden´. Het boek begint met: “Dit zijn de woorden die Mozes tot geheel Israël gesproken heeft.” In vers 3 staat dan dat Mozes tot de Israëlieten gesproken heeft “overeenkomstig alles wat hem de HERE ten aanzien van hen geboden had.” Het Woord van God geschiedt. Als dat nog niet gebeurd is, zal het ongetwijfeld nog gebeuren. De geschiedenis van Israël is dus nog niet af. In Deuteronomium staat ook alles over Israël, wat God betreft. Mozes sprak ook tot geheel Israël. Dit doet denken aan de woorden dat gans Israël behouden zal worden. Dit alles zal werkelijkheid worden door de Here Jezus Christus; Hij is het Woord van God, door Wie het zal geschieden. Het Woord zal doen wat Hem behaagt (Jes. 55:11). Zie bijvoorbeeld Jeremia 31. In Joel 2:28 staat: “Daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en dochters zullen profeteren.” Profeteren wil zeggen: de woorden van God spreken. Het resultaat van het werk van de heilige Geest is dus dat mensen het Woord van God spreken. Het kan per definitie nergens anders over gaan. Treffend zijn de woorden van Christus hierover: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort(!), zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het Mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt het uit het Mijne en zal het u verkondigen” (Joh. 16:12-15). Zoals de Here Jezus niets gesproken heeft of Hij moest het van de Vader gehoord hebben, zo is ook de heilige Geest. De heilige Geest kan niet spreken uit Zichzelf, alleen vanuit Christus. Hij is het Woord, de Waarheid. De heilige Geest kan dus niets zeggen buiten het Woord om.
In deze context krijgen de teksten in het boek Deuteronomium, waarin het begrip welgevallen voorkomt, een bijzondere betekenis. Hierna volgen de teksten met zes maal het begrip welbehagen.
Deuteronomium 25:7 en 8, en voor de uitleg 9 en 10, over het zwagerhuwelijk. “Maar indien die man geen lust heeft zijn schoonzuster te nemen, dan zal zijn schoonzuster naar de poort, tot de oudsten, gaan en zeggen: Mijn zwager weigert de naam van zijn broeder in Israël in stand te houden, hij wil het zwagerhuwelijk met mij niet sluiten. (8) Dan zullen de oudsten van zijn stad hem roepen en met hem spreken. Blijft hij daarbij en zegt hij: Ik heb geen lust haar te nemen – (9) dan zal zijn schoonzuster voor de ogen der oudsten bij hem gaan staan, hem zijn schoen van de voet trekken, hem in het gelaat spuwen en aldus betuigen: Zo zal men de man doen, die het huis van zijn broeder niet bouwt. (10) En onder Israël zal zijn naam luiden: Het huis van de ontschoeide.”
Deuteronomium 33:11, 13a, 16, 23, en 24, de zegen van Mozes. “(11) Zegen, HERE, zijn ( - van Levi - ) kracht en zie het werk zijner handen met welgevallen aan. Verpletter de lendenen van zijn tegenstanders en van wie hem haten, zodat zij niet meer kunnen opstaan. (13a, 16) Van Jozef zeide hij: Zijn land zij door de HERE gezegend met de kostelijke gave des hemels(!) … ; en met de kostelijkste gave van de aarde met haar volheid; met het welbehagen van Hem, die in de braamstruik tegenwoordig was; dat moge komen op het hoofd van Jozef, op de schedel van de uitverkorene onder zijn broeders. (23) En van Naftali zeide hij: Naftali is verzadigd van het welbehagen en vervuld van de zegen des HEREN; neem het meer (SV: het Westen) in bezit en het Zuiden. (24) Van Aser zeide hij: gezegend zij Aser onder de zonen; hij zij bemind bij zijn broeders, en hij dope zijn voet in olie.”
In de inleiding op het boek Deuteronomium zagen we reeds dat dit boek gaat over twee toekomsten van Israël, waarvan de tweede is: bij en na de wederkomst van Christus. Bij het lezen van de zes teksten zien we dit ook duidelijk terug.
In de eerste twee teksten in Deuteronomium wordt het welbehagen van de natuurlijke mens, het driftleven, ontkend. Dat is geheel in overeenstemming met de tijd na de wederkomst, waarbij het leven is naar de geest. Beide teksten staan in contrast met de drie teksten in Genesis met welbehagen, dat behoorde bij het natuurlijke leven, en waaruit ook bleek dat in het welbehagen van de natuurlijke mens, in zijn eigen kracht, geen toekomst zit; het is onvruchtbaar, het doel wordt gemist. Het onderwerp is het zwagerhuwelijk. Het zwagerhuwelijk beoogt vruchtbaarheid, het tegengestelde van ijdelheid, vruchteloosheid. Het is door God ingesteld. Dit afwijzen op basis van er geen zin in hebben, volgens de menselijke natuur, is een onmogelijke zaak. Het is het verachten van een instelling van God, het is niet gaan in de wet des Heren. Daarom wordt hij veracht, en wordt zijn schoeisel, waarmee hij hád moeten gaan (in de wet des HEREN), afgedaan. Het belang van deze zaak blijkt als we bedenken hoe God omgaat met Israël, als de vrouw van God. Paulus schrijft in Romeinen 7 dat met het sterven van Christus het huwelijk tussen God en Israël ontbonden is (onvruchtbaar gebleven is), maar dat Israël zal huwen met een Ander, de Opgestane! Zie vers 4: “Bij gevolg, mijn broeders, zijt ook gij dood voor de wet door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een Ander, van Hem, Die uit de doden opgewekt is, opdat wij Gode vrucht zouden dragen.” Hoe wonderlijk is het dan om in dit verband te bedenken dat met de dood van Christus het bloed van het Nieuwe Verbond, het nieuwe huwelijk, gestort is.
De laatste vier teksten met ´welgevallen´ in de vijf boeken van Mozes staan in Deuteronomium 33, de laatste rede van Mozes: de zegen van Mozes voor de twaalf stammen van Israël in de nieuwe eeuw (waarbij Simeon niet met name genoemd is). In de aanhef wordt verwezen naar de wederkomst van Christus, in de verzen 2 en 5: “Hij is in lichtglans verschenen … en gekomen uit het midden van tienduizenden.” Christus zal wederkomen met tienduizenden tienduizendtallen van engelen, dat zijn er minstens vier honderd miljoen! Een onzichtbaar en onoverwinnelijk leger. Vers 5: “Hij ( - de Here - ) is Koning geworden in Jeschurun … “ Het gaat in deze vier teksten (vier is het getal van de aarde) om het welgevallen van God dat baan breekt in vier zonen van Jacob: Levi, Jozef, Naftali en Aser. Jozef, type van Christus, wordt gezegend met hemelse en aardse zegen, reeds genoemd bij Abraham, en door Paulus verder geopenbaard. Het welgevallen van God zal dan baan breken over de gehele aarde, in mensen naar Zijn beeld! Vanuit Israël, vanuit Christus.
In de vijf boeken van Mozes zien we zo aan de hand van het begrip behagen de ontwikkeling van de heilsgeschiedenis tot en met de toekomst van Israël op een gezegende aarde. ´Het Woord zal Mijn behagen doen´. Ook weer een prachtig getuigenis van de eenheid en waarheid van de Schrift, en de bevestiging van de woorden van Jesaja (46:9 en 10) dat God vanaf het begin de afloop verkondigt!