1. Mattheüs 1
De eerste tekst met ´Zoon van David´ is hoofdstuk 1, vers 1: “Geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham."
Het hier gebruikte woord 'geslacht' (Grieks: genesis) in "geslachtsregister" betekent: 'afstamming'. Het wijst op de eerste 17 verzen van dit evangelie. Nu is het gebruikelijk om te zeggen dat het evangelie van Mattheüs het evangelie van het koninkrijk is. Dit is waar, maar niet op de manier zoals sommigen deze woorden bedoelen. Vaak haalt men Mattheüs 1:1 dan slechts ten dele aan: "Geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David ..." Maar dit is slechts de helft van de waarheid. Natuurlijk: Hij was de Zoon van David. Zijn stamboom geeft Hem het recht op de troon. Hij was daarom waarlijk Koning en dit evangelie vermeldt dit feit zo overduidelijk dat het die aanduiding verdient: het is het evangelie van de Koning en het koninkrijk.
Om een perfecte balans te vinden is echter ook de andere helft van de waarheid nodig en die wordt omschreven met de woorden "de Zoon van Abraham".
Al met al is dit een titel die veel breder is dan Israël en het koninkrijk, en daarom moeten we voorzichtig zijn om geen fouten te maken door onbewuste verzwijging of door overdreven nadruk ergens op te leggen.
De bediening van Christus zoals Mattheüs deze verwoordt, is tweevoudig. Ten eerste wordt hij voorgesteld als de Zoon van David en dan als de Zoon van Abraham. Salomo, de zoon van David, is het grote type met betrekking tot het koninklijke element; Izak, de zoon van Abraham, is het geweldige type van de dingen die met Abraham te maken hebben. Nu verdeelt deze tweevoudige titel van Christus niet alleen het eerste vers, maar domineert hij tevens de structuur van dit hele evangelie. Als we dit begrijpen, zullen we niet in de fout vervallen om Christus als Zoon van Abraham zaken toe te schrijven, die Hem als Zoon van David toebehoren.
2. Mattheüs 9
De volgende tekst is hoofdstuk 9:27. Hier lezen we over twee blinde mannen die de Heer volgen en roepen: "Heb medelijden met ons, Zoon van David". Ook in hoofdstuk 20:30 en 31 is sprake van twee blinde mannen die roepen: "Here, heb medelijden met ons, Zoon van David". In deze laatste tekst zien we dat het woord "Here" wordt toegevoegd. Het is opmerkelijk dat behalve de in deze twee teksten genoemde wonderen geen andere wonderen beschreven worden door Mattheüs, die door Christus als de Zoon van David worden verricht. Wellicht wordt hiermee gesuggereerd dat Israël blind was voor de Zoon van David en Hem niet herkende als haar lang beloofde Koning.
3. Mattheüs 15
Misschien denkt u dat we dan het wonder uit Mattheüs 15 vergeten. Daar roept een heidense vrouw de Heer aan met de titel "Zoon van David" met een smeekbede om genade. De Heer antwoordt haar echter niet. Wel zegt Hij, zodat zij het kan horen: "Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls". David was de herder-koning, door God aangesteld als herder over Zijn volk in plaats van over schapen; ook Christus was als de Zoon van David Herder-Koning van Israël. Pas toen de Kananese vrouw de titel Zoon van David verving door de meer algemene titel "Here" (hfdst. 15:27), kwam de Heer tegemoet aan haar bede. Daarbij had Hij oog voor de grootheid van haar geloof.
Daarom is het toch juist om te zeggen dat de enige wonderen die Christus heeft gedaan als de Zoon van David, in verband staan met blindheid en met Israël. Mogelijk is dit ook het eerste wonder dat Hij zal verrichten als Hij uiteindelijk komt om het koninkrijk en de heerschappij op Zich te nemen. Hij zal de blinde ogen van Israël openen, zodat zij zal zien wie zij gekruisigd heeft. Het feit dat er in beide gevallen twee blinde mannen waren, is veelbetekenend, want de profeten noemen vaak de hereniging van het huis van Israël en het huis van Juda.
Een ander punt dat met deze titel samenhangt, is het feit dat de Farizeeën zich meer en meer begonnen te realiseren dat het volk Christus als Koning zou aannemen, tenzij zij dat zouden verhinderen.
4. Mattheüs 12
Nadat een blinde en stomme man die door een demon werd bezeten, werd genezen, lezen we: "En al de scharen (Grieks: ochloi) waren buiten zichzelf en zeiden: Dit is toch niet de Zoon van David?" (Matt. 12:23). Het onmiddellijke gevolg was dat de Farizeeën dit hoorden en zeiden: "Deze drijft de boze geesten slechts uit door Beëlzebul, de overste der geesten" (vs. 24), waarop Christus antwoordde: "Maar indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen" (vs. 28).
Dat de leiders van het volk meteen proberen om Christus in descrediet te brengen, zodra het volk dreigt Hem te erkennen, geeft duidelijk aan dat men Hem wilde verwerpen. Deze verwerping wordt duidelijk in Mattheüs 12 aangegeven, waar de Heer van Zichzelf zegt, dat Hij "meer dan de tempel" (vs. 6), "meer dan Jona" (vs. 41) en "meer dan Salomo" (vs. 42) is, maar in alle gevallen en in elke hoedanigheid verworpen wordt.
Meteen daarna komt het hoofdstuk met de gelijkenissen en geheimenissen, waarmee Jesaja 6:10 vervuld werd in Israël. Meteen na de verwerping van de Zoon van David lezen we voor de eerste keer over "de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen", welke spreken over slechte aarde, vogelen des hemels, door een vijand gezaaid onkruid, zuurdesem, een schat die gevonden en weer verstopt wordt en een oogst "bij de voleinding der eeuw".
5 en 6. Mattheüs 20
Zie onder punt 2.
7 en 8. Mattheüs 21
In Mattheüs 21 maakt de Heer Zijn openbare intocht in Jeruzalem. Hij zal het volk nogmaals wijzen op het feit dat in Hem de profetieën van de Koning en het koninkrijk in vervulling zijn gegaan. Hij rijdt Jeruzalem binnen, waarmee de woorden van Zacharia, "Zie uw Koning komt tot u" (vs. 5) worden vervuld. "En de scharen,1{1. Grieks: ochloi.} die vóór Hem uit gingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij, die komt in de naam des Heren; Hosanna in de hoogste hemelen" (vs. 9).
Lucas 19:38 geeft deze roep weer met: "Gezegend Hij, Die komt, de Koning, in de Naam des Heren; in de hemel vrede en ere in de hoogste hemelen". Terwijl Marcus 11:9 en 10 zegt: "Hosanna! Gezegend Hij, Die komt in de Naam des Heren; gezegend het komende rijk van onze vader David; Hosanna in de hoogste hemelen!"
Natuurlijk roept een menigte nooit exact dezelfde woorden tijdens het toejuichen. Deze verschillen zien we in evangeliën terug, terwijl in elk hetzelfde belangrijke feit naar voren komt, dat het hier gaat om de persoon van de Zoon van David, de beloofde Koning, en het koninkrijk. En weer zijn de leiders van het volk ontstemd: "Toen de overpriesters en de schriftgeleerden de wonderwerken zagen, die Hij deed, en de kinderen, die in de tempel riepen, zeggende: Hosanna de Zoon van David! namen zij dat kwalijk" (Matt. 21:15).
Opnieuw wordt duidelijk dat de publieke erkenning van Christus als de zoon van David hun eigen positie en autoriteit bedreigt.
9. Mattheüs 22
De laatste keer dat de woorden "Zoon van David" in het Mattheüs-evangelie voorkomen, staan ze in verband met laatste vraag die de vijanden van de Heer aan Hem stellen: "Toen de Farizeeën bijeen waren, vroeg Jezus hun, zeggende: Wat dunkt u van de Christus? Wiens zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon. Hij zeide tot hen: Hoe kan David Hem dan door de Geest zijn Here noemen, als hij zegt: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten gelegd heb. Indien David Hem dus Here noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn? En niemand kon Hem daarop iets antwoorden en evenmin durfde iemand van die dag af Hem meer iets vragen" (Matt. 22:41-46).
Onmiddellijk volgend op dit gedeelte komt de rede tegen de schriftgeleerden en Farizeeën, die zich hebben gezet op de stoel van Mozes en die zware lasten bijeen leggen op de schouders van mensen. Deze rede wordt afgesloten met de weeklacht over Jeruzalem en de plechtige toespeling op het Hosanna van Mattheüs 21:9: "Gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij , die komt in de naam des Heren!" (hfdst. 23:39).
Israël, nu blind, zal Hem dan zien. Hij zal plaatsnemen op de troon Zijner heerlijkheid (hfdst. 25:31). De titel 'Zoon van David' draagt deze belofte in zich; het 'Davids Heer' is een verzekering dat deze belofte zal worden vervuld.
De negen keer dat de titel "Zoon van David" voor komt, vormen een groep van zeven punten:
A. hfdst. 1:1 Jezus Christus, de Zoon van David (vgl. hfdst. 1:23). B. a. hfdst. 9:27 Twee blinde mannen. Israël. b. hfdst. 12:23 Het getuigenis van het volk. Verzet van leiders. C. hfdst. 15:22 Heidens misbruik van de titel. B. a. hfdst. 20:30 en 31 Twee blinde mannen. Israël. b. hfdst. 21:9 en 15 Het getuigenis van het volk. Verzet van leiders. A. hfdst. 22:42-45 De Zoon van David is Davids Heer (vgl. Openb. 22:16).