In deze tijd leven wij binnen het maatschappelijk stelsel van het kapitalisme. Dit wordt door velen beschouwd als het beste systeem waarmee de samenleving draaiende gehouden kan worden. Productiemiddelen zijn particulier eigendom en worden geproduceerd binnen een vrije markteconomie. Het klinkt allemaal heel mooi en prachtig en het lijkt iedereen gelijke kansen te bieden, maar toch is dit stelsel niet zo mooi als het zich voordoet. Steeds meer blijkt dat het kapitalisme, net als het communisme, een bepaalde waarde vertegenwoordigt die niet zo heel positief is. Waar ten aanzien van het communisme gezegd kan worden: 'al het uwe is het mijne', daar kan van het kapitalisme gezegd worden: 'al het uwe wordt het mijne'. Kijk maar naar de bankiers, verzekeraars en hypotheekverstrekkers. Kijk maar naar de bouwfraude en de perikelen binnen bijvoorbeeld telecom en vastgoedwereld. Kijk maar naar de consumentenprogramma's op televisie, zoals Radar en Kassa. Kijk maar naar de hele westerse wereld die bestaat bij het failliet van andere landen. Kijk maar naar de huidige (deels 'christelijke') regering die de rijken spaart en de armeren laat betalen.
En de christenen? Die doen er vrolijk aan mee. Hoeveel christenen hebben zich niet verloren in de aandelenhandel en het vastgoedgebeuren? Hoe vaak is het niet zo dat een financieel geslaagd christen binnen de plaatselijke gemeente hoger aangeslagen wordt dan de Jan Modaal christen in zijn arbeiderswoning? Er bestaan zelfs elite clubs van rijke christelijke ondernemers, waar je pas bij mag horen als je inkomen hoog genoeg is. Om een eventueel schuldgevoel af te kopen, steunen zij met een groots en vooral zichtbaar gebaar hier en daar een christelijk doel. Ook zijn er speciale gemeenten en bijbelstudiegroepen voor hoger opgeleiden, alsof zij übermenschen onder de gelovigen zijn. De kroon in dit alles spant de zogenaamde welvaartstheologie. Hierin wordt geleerd dat wie zich aan Gods geboden houdt en zijn tienden (of zelfs meer) aan de kerk (lees: voorganger) afstaat, rijk gezegend zal worden middels een succesvolle carrière, stijgende inkomsten en aandelenkoersen, een goede gezondheid en veel kinderen.
Hoe kan dit toch allemaal? Hoe komt het dat ook christenen hier gewoon aan mee doen en zelfs hun eigen christelijke versie van het kapitalisme maken? In dit artikel staan wij hier bij stil. Maar niet alleen bij dit punt, ook staan wij stil bij hoe wij als gelovigen een andere gerichtheid kunnen hebben.
Wat Prediker zegt
Prediker begint dit gedeelte met te vermelden dat men er niet verbaasd over moet zijn wanneer men onderdrukking van de arme en beroving van recht en gerechtigheid ziet. Het is niet meer dan het gevolg van de onderlinge strijd tussen hen die macht en aanzien willen (Pred. 5:7-8). In het verlengde hiervan zegt Prediker: "Wie het geld liefheeft, wordt van geld nooit verzadigd, en wie de overvloed liefheeft, niet van inkomsten" (Pred. 5:9). Deze boodschap klinkt vervolgens het hele verdere gedeelte door, met onder andere in Prediker 6:7 de volgende woorden: "Al het zwoegen van de mens is voor zijn mond en toch wordt de begeerte niet vervuld." De teneur van deze verzen is dat wie zijn hart gericht heeft op rijkdom, ten diepste een ongelukkig leven leidt, of zoals in hoofdstuk 5:16 staat: "Al zijn dagen eet hij ook in duisternis. Veel verdriet had hij, bovendien had hij zijn ziekte en ergernis." Iemand die hebzuchtig is, kan uiteindelijk niet genieten van het leven.
Wat Prediker hier zegt, komt sterk overeen met wat Paulus later schrijft: "Want geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te verlangen, zijn sommigen afgedwaald van het geloof, en hebben zich met vele smarten doorstoken" (1 Tim. 6:10). Hebzucht doet niet alleen het levensgeluk afnemen, het is ook destructief voor het geloofsleven. Wie een vriend is van het zilver, zoals er letterlijk in het Grieks staat, heeft minder tot geen ruimte voor het dienen van Christus. Bovendien hangt er een prijskaartje aan deze vriendschap. Het grondwoord voor geldzucht (philarguria) is mede opgebouwd uit het woord philos, wat in het Grieks duidt op wederkerige liefde/vriendschap. Wie een vriend is van het zilver (arguros), sluit er als het ware een verbond mee met wederzijdse verplichtingen. Wanneer wij Prediker en Paulus moeten geloven, is de opbrengst van geldzucht rijkdom, maar de prijs die er voor betaald moet worden verlies van levensgeluk en geloof. Of zoals Paulus in vers 9 zegt: "Maar wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in veel dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang."
Is dit alles wat gezegd wordt? Nee, gelukkig niet. Prediker laat zien hoe in de realiteit van het aardse leven toch levensgeluk ervaren kan worden: "Zie, wat ik gezien heb: een goede zaak die voortreffelijk is, namelijk te eten en te drinken en het goede te genieten bij al zijn zwoegen waarmee hij zwoegt onder de zon tijdens het getal van zijn levensdagen, die God hem gegeven heeft, want dat is zijn deel" (Pred. 5:17). Voor de mens is het van belang dat hij zijn aardse levenslot aanvaardt; hij is een stofje in de wind dat niets voorstelt en is vergaan voordat hij amper beseft dat hij bestaan heeft. Je kunt je als mens enorm inspannen om van alles te worden en te bereiken, maar al die pogingen stranden uiteindelijk in de dood. Als het dan toch de realiteit van het leven is dat je moet werken en zwoegen tot je sterft, dan kun je maar beter genieten van het goede dat je in je leven ten deel valt. Prediker zegt hier in het vervolg van het hoofdstuk het volgende over: "Ook elke mens aan wie God rijkdom en bezittingen geeft en toestaat om daarvan te eten en zijn deel ervan te nemen om zich in zijn zwoegen te verblijden, dat is een gave van God. Ja, hij zal niet veel meer denken aan zijn levensdagen, want God verhoort hem in de blijdschap van zijn hart" (Pred. 6:18-19).
Ook Paulus horen wij dergelijke woorden zeggen in 1 Timotheüs 6. Eerst zegt hij in vers 7: "Want wij hebben niets de wereld ingedragen, het is duidelijk dat wij ook niets daaruit kunnen wegdragen." Het is hier zoals een oud Nederlands gezegde leert: 'Een doodshemd heeft geen zakken'. Of zoals het (Bijbels niet geheel juiste) grapje vertelt over een man die perse een tas met goudbaren naar het hemels Jeruzalem wil meenemen, waarop Petrus verbaasd reageert wat er nou zo bijzonder is aan een tas met straatstenen. De meesten van ons kennen deze voorbeelden. Toch is het zo dat wij hier, als het op de praktijk van het dagelijks leven aankomt, moeilijk vorm aan weten te geven. Dat geldt overigens ook voor wat Paulus in vers 17-19 schrijft:
"Beveel de rijken in deze tegenwoordige wereld dat zij niet hoogmoedig zijn, en hun hoop niet gevestigd houden op de onzekerheid van de rijkdom, maar op de levende God, Die ons alle dingen in rijke mate verschaft om ervan te genieten; ook om goed te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig te zijn en bereid om samen te delen. Zo verzamelen zij voor zichzelf een schat: een goed fundament voor de toekomst, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen."
In dit laatste gedeelte zien wij overigens heel duidelijk hoe wij het 'genieten' van rijkdom uit Prediker dienen te zien. Dit genieten komt voort uit het besef dat alles wat wij hier hebben ten diepste niet ons eigendom is, maar van God, Die het in de (oorspronkelijk) aan ons toevertrouwde schepping tot gebruik geeft. Dit genieten staat niet op zich, maar wordt gevolgd door nog een aantal zaken, namelijk om goed te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig te zijn en bereid om samen te delen. In totaal zien wij hier ten aanzien van de onverdiende gift van rijkdom dus vijf zaken genoemd, waarvan slechts één punt betrekking heeft op onszelf. De andere punten hebben allemaal betrekking op de ander.
Maar hoe komt het dan toch dat wij hier zo weinig mee doen in ons dagelijks leven? Ondanks dat wij al deze dingen over de betrekkelijkheid en de verantwoordelijkheid ten aanzien van rijkdom zo duidelijk in de Bijbel lezen.
Onze denkfout: Wij hebben rechten en bezit
Het gaat mis waar wij menen rechten en bezittingen te hebben. Ons huis, ons geld, onze auto, het is van onszelf zo stellen wij. Terwijl wij toch net zagen dat al die zaken niet zozeer van ons zijn, maar van God afkomstig en wij er de verantwoording voor hebben om er zorgvuldig mee om te gaan en vooral ook om het uit te delen waar nodig. Waar ligt nu de oorzaak van deze hardnekkige denkfout, die er maar niet uit wil bij ons?
Laten wij eerst eens helemaal terug gaan naar het ontstaan van de huidige schepping. In de Hof van Eden mocht de mens van alle bomen eten. Let wel: dit is iets anders dan dat de mens alle bomen bezat, wat dus niet het geval was. De mens mocht echter van één boom niet eten, namelijk die van de kennis van goed en kwaad. Wij weten allemaal dat dit laatste, onder aansporing van de slang, juist wel gebeurde. Feitelijk zien wij in het zondigen van de vrouw en haar man in ieder geval drie zaken terug, waar wij nu ook nog mee kampen: wij respecteren God niet als Heer over de Schepping, wij eigenen ons toe wat ons niet toekomt en wij genieten niet van datgene wat ons gegeven is, maar willen alleen maar meer.
Dit gegeven zien wij niet alleen terug voor wat betreft het financiële en materiële, maar ook voor wat betreft het geestelijke in ons leven. In 1 Timotheüs 1:14 schrijft Paulus dat de genade van de Here zeer overvloedig voor hem is geweest. Het woord 'overvloedig', is een vertaling van het Griekse 'huperpleonazo', wat duidt op: 'meer hebben dan nodig is'. In die genade delen wij. En toch bestaat ons gebed vaak vooral uit vragen en weinig uit danken.
In het verlengde van de zonde die de mens in de Hof van Eden pleegde, vinden wij gelijk nog een andere oorzaak. De mens werd op de aarde gezet als beheerder van de schepping en kreeg de volgende opdracht mee: "Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!" Toen de mens echter uit de Hof van Eden werd gezet, kwam de mogelijkheid om deze opdracht te vervullen te vervallen. In plaats daarvan kwam de realiteit van Genesis 9: "Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde! Vrees en schrik voor u zal er zijn bij alle dieren van de aarde en bij alle vogels in de lucht, bij alles wat over de aardbodem kruipt en bij alle vissen in de zee; zij zijn in uw hand gegeven."
Toch leven veel gelovigen in deze tijd nog met het idee dat zij rentmeesters over de schepping zijn. Deze gedachte wordt daarbij vaak als excuus gebruikt om in materieel opzicht expansiedrift te ontwikkelen, waarbij men ook nog eens graag de gelijkenis van de talenten verkeerd uitlegt en toepast om het maken van carrière in deze wereld te labelen als een Goddelijke opdracht. Er is echter geen sprake meer van rentmeesterschap van de mens over de schepping. En de gelijkenis van de talenten heeft slechts betrekking op de geestelijke verantwoordelijkheden die Gods knechten uit Israël krijgen ten aanzien van het koninkrijk der hemelen. Wij leven hier op aarde slechts als vreemdelingen en behoren van daaruit met dezelfde intentie te leven als de gelovigen uit de Hebreeënbrief: "Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige."
Er is nog een oorzaak voor onze hebzucht. In Genesis 3 deed de zonde zijn intrede. Later in de Bijbel kwam de wet erbij. Deze wet was gegeven aan Israël. Toch zijn er in deze tijd veel gelovigen die zich (onterecht) onder die wet plaatsen. Ondanks dat zij hier van nature nooit deel aan kunnen hebben en ondanks dat zij in Christus aan een eventuele eis van de wet afgestorven zijn. Wij weten dat wanneer de wet er bij komt, de zonde toeneemt (Rom. 5:20). Dat is precies wat bij veel gelovigen gebeurt. Zij vinden dat zij tienden moeten geven of een ander deel van hun inkomen. Door zo te denken en te handelen, lopen er een aantal zaken mis. Ten eerste geeft men uit plicht en niet omdat men dit ten diepste zelf en vanuit liefde wil. Ten tweede is er de misvatting dat men iets van zichzelf geeft, terwijl het slechts datgene is wat feitelijk God toebehoort. Ten derde komt er bij dergelijk denken en handelen vaak een onterecht gevoel van eigen dunk kijken. Het gaat er echter bij God niet om hoeveel je geeft, maar met welk besef en met welke gezindheid je dit doet. Of zoals Paulus in 2 Korinthiërs 9:7 schrijft: "Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief." Met deze laatste tekst hebben wij eigenlijk al een voorschot genomen op het laatste punt van dit artikel.
Hoe het anders kan…
Om onze hebzucht aan banden te leggen zouden wij allerlei gedragsregels kunnen bedenken om deze aan banden te leggen. Echter, deze regels zouden al gauw tot een wet worden. En wij weten, dat waar er een wet bij komt, de zonde toeneemt. Daarbij wenst God bij ons in de eerste plaats geen verandering van gedrag, maar een verandering van hart. Wanneer de gesteldheid van het hart goed is, dan komt vanzelf de verandering van gedrag.
Maar wat ligt dan aan de basis aan de verandering van ons hart? Dat is maar één ding en dat is de liefde van Christus. Het is het besef dat God ons door Christus onvoorwaardelijk lief heeft. Het is het gegeven dat die liefde tot ons hart doordringt en ons vervult. Het is dan vervolgens de uitwerking dat wij naar die liefde gaan leven, overeenkomstig Gods wil.
Waar uit zich dat dan uiteindelijk in? Nou, wanneer de liefde van Christus in ons hart regeert, dan zullen wij al gauw geen slaaf meer van geld en andere materiële zaken zijn. Dan zijn aandelen, hypotheken, bankrekeningen, grote huizen, dure auto's, bloeiende carrières, macht, aanzien, etc. niet meer dan verwaarloosbare randzaken naast het hoofddoel in ons leven, namelijk het in liefde dienen van Christus.
Wordt ons leven dan een saai leven? Nee, helemaal niet. Het wordt juist een leven met meer levensgeluk. Er is vrijheid, want men is verlost van de slavernij van het materialisme. Ook komt er meer tijd voor andere zaken. En dat hoeven echt niet alleen maar puur geestelijke zaken te zijn. Het kan ook tijd met en voor anderen zijn of tijd om van Gods schepping te genieten. Juist in die dingen kan de liefde van Christus nog meer groeien en uitwerken. Om dit gegeven inzichtelijk te maken, vraag ik u om terug te denken aan de meest fijne en gelukkige momenten in uw leven. Ik denk dat voor de meesten onder ons geldt, dat dit niet het moment was dat wij de sleutel van ons nieuwe huis kregen, met die nieuwe auto wegreden bij de garage of die geweldige stap in onze carrière maakten. Ik denk dat voor de meesten van ons geldt dat de meest fijne en gelukkige momenten in ons leven geestelijke ervaringen en ervaringen met anderen waren. Persoonlijk denk ik terug aan de afgelopen vakantie, toen ik met mijn vrouw en dochters in de Franse Alpen op meer dan 3.000 meter hoogte over de bergen uit keek en diep onder mij het dal zag liggen waarvan wij vertrokken waren. Op dat moment werd ik, in verbondenheid met mijn gezin, overweldigd door de grootsheid van de schepping en haar Schepper. Niet de luxe stacaravan die wij die vakantie hadden was onze rijkdom, maar dat moment daar hoog op de berg. Waar verwachten wij het van in ons leven? Het is deze vraag die wij in deze context zo mooi beantwoord zien in Psalm 121:
"Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft" (Ps. 121:1-2).