Hebreeën 1:1
“Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon”
God sprak tot de mens
1. Vanaf de schepping van de mens, sprak God in eerste instantie Zelf direct tot de mens, zonder tussenkomst van andere mensen. Vanaf Adam tot Abel en Kaïn, tot Henoch, Noach en Abraham en na hen tot andere aartsvaders tot en met de roeping van Mozes bij de brandende braamstruik (Exod. 3:10). Hiertoe behoort dus het gehele boek Genesis.
2. Vanaf de roeping van Mozes, die dateert vanaf het moment van de formering van het volk Israël (Exod. 1), sprak de HEERE door middel van menselijke tussenpersonen. En zo sprak Hij tot de vaderen van het Hebreeuwse volk. Zo werd Mozes de eerste in de lijn der profeten, door wie de HEERE sprak. De laatste in die lijn was Johannes de Doper, de grootste van alle profeten (Matt. 11:11).
Maleachi, de laatste van de profeten van het Oude Testament, eindigt met een voorzegging van de aanstaande zending van "de Engel des verbonds", de Messias (het gaat hier om het nieuwe verbond dat de HEERE met Hem zou maken) en van de boodschapper, die voor Zijn aangezicht de weg zou bereiden (Mal. 3:1). Deze bode, zou niemand anders zijn dan "de profeet Elia" (Mal. 4:5), die immers nooit gestorven was, maar opgenomen was in de hemel, waar hij veilig bewaard werd en wordt tot het moment dat hij Gods boodschap moest brengen.
Het is opmerkelijk dat Mozes en Elia - de eerste en de laatste profeet van het Oude Testament - aan elkaar verbonden worden in Maleachi 4:4 en 5. Johannes de Doper werd gezonden "in de geest en de kracht van Elia" (Luc. 1:17). Zou men hem hebben aanvaard, dan was hij Elia zelf (Matt. 11:14). Met Johannes' dood eindigde de tijd waarin God sprak "door de profeten". Tot deze wijze van spreken behoren de boeken Exodus tot en met Maleachi, en Mattheüs 1:1-3:12.
3. Vanaf dat moment was het spreken van God weer rechtstreeks, want God sprak "door de Zoon"
(Hebr. 1:1). Dit was inderdaad het spreken van God, want de Zoon sprak niet Zijn eigen woorden, maar de woorden van de Vader Die Hem gezonden had (zie Deut. 18:18 en 19; Joh. 7:16; 8:28, 46 en 47; 12:49; 14:10 en 24 en 17:8). Zijn bediening begon met de drievoudige verklaring "Er is geschreven" (Matt. 4:4, 7 en 10) en eindigde met een soortgelijke drievoudige verwijzing naar de oorsprong en waarheid van het Woord van God (Joh. 17:8, 14 en 17). Tot dit spreken behoren de vier Evangeliën.
4. Vanaf het moment van de hemelvaart van onze Heere tot aan de uiteindelijke afwijzing van de telkens door Petrus herhaalde oproep tot het volk om zich te bekeren (Hand. 2:38 en 3:19-26) tot aan Handelingen 28:25-28, sprak God door "degenen, die Hem gehoord hebben" (Hebr. 2:3). Zij bevestigden wat de Zoon al was begonnen te verkondigen, en gingen niet verder dan wat de Zoon Zelf had gezegd. Er werd geen nieuwe openbaring van de waarheid gedaan, maar de eerdere openbaring daarvan werd juist bekrachtigd. Daarbij gaf God getuigenis "door tekenen, wonderen, en allerlei krachten en gaven van de Heilige Geest, overeenkomstig Zijn wil" (Hebr. 2:4). Net zoals de Zoon Zelf Zijn getuigenis kracht had bijgezet door tekenen en wonderen, die al voorzegd waren door de profeten.
Al dit spreken vinden we in de Handelingen, de algemene brieven (In de beste en oudste Griekse manuscripten volgen de algemene brieven (Jakobus tot en met Judas) doorgaans direct op de Evangeliën en de brief van Jakobus komt over het algemeen direct na Handelingen) en de brieven van Paulus, die hij schreef gedurende deze tijd, namelijk vóór Handelingen 28:28.
5. Vanaf dat moment sprak God Zelf opnieuw, direct, door de Geest der waarheid, zoals voorzegd en beloofd door Christus in Johannes 16:12-15. Hij sprak niet vanuit Zichzelf, maar alleen dat wat Hij hoorde van de Vader (aan Wie ook de tijden en gelegenheden toebehoren, Hand. 1:7). De Geest sprak, net als in het verleden, door Zijn Woorden op te tekenen in de Schriften der waarheid, door middel van de pen van "Paulus, de gevangene van Christus Jezus" (Efe. 3:1). Zo liet Hij het waardevolle onderwijs vastleggen, dat tot dat moment verborgen gehouden was geweest. Dit onderwijs kon niet bekendgemaakt worden vóór de heilsfeiten van het lijden, de dood, de opstanding en de hemelvaart van Christus gebeurd waren; heilsfeiten waarop deze leringen zijn gefundeerd. Deze dingen worden alleen gevonden in de gevangenisbrieven (Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen); en tot dit spreken van God behoren verder nog de persoonlijke brieven aan Timotheüs, Titus en Filemon.
6. Tot slot spreekt God nogmaals door middel van een menselijke 'tussenpersoon' in de persoon van Johannes, Zijn dienstknecht die "…van het Woord van God getuigd heeft en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft" (Openb. 1:1 en 2). Tot dit spreken behoort het boek Openbaring.
Hiermee hebben we dan zes maal het spreken van God. En telkens sprak God daarbij tot de mens. Zes is het getal van de mens en houdt verband met alles dat de mens toebehoort. Na deze complete openbaring van Gods wil voor de mens, heeft Hij nooit meer tot de mens gesproken, noch direct, noch indirect door tussenkomst van een mens. De mensheid heeft nu Gods Woord zwart op wit en compleet. Niets mag daarvan afgedaan worden, noch mag er iets aan worden toegevoegd. Na de zes malen dat God gesproken heeft is daar 'de stilte van God' gekomen. Maar er is een zevende keer dat God zal spreken en dan opnieuw zonder een menselijke tussenpersoon.
7. In de toekomst zal God Zijn stem nog eens laten horen. In het Oude Testament wordt daar al op gezinspeeld. Hij zal spreken vanuit de hemel, zoals Asaf in Psalm 50 al heeft gezegd:.
“De God der goden, de HEERE, spreekt, en roept de aarde,
vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat.
Uit Sion, de volmaakte schoonheid, verschijnt God blinkend.
Onze God komt en zal niet zwijgen; voor Zijn aangezicht verteert een vuur,
rondom Hem stormt het geweldig.”
In Openbaring 10 lezen wij het volgende:
“En ik zag een andere sterke Engel uit de hemel afdalen. Hij was bekleed met een wolk en boven Zijn hoofd was een regenboog. Zijn gezicht was als de zon, en Zijn voeten waren als zuilen van vuur. En Hij had in Zijn hand een boekje, dat geopend was. En Hij zette Zijn rechtervoet op de zee en Zijn linker op de aarde. En Hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult. En toen Hij geroepen had, lieten de zeven donderslagen hun stemmen horen. En toen de zeven donderslagen hun stemmen hadden laten horen, stond ik op het punt ze op te schrijven. Maar ik hoorde een stem uit de hemel tegen mij zeggen: Verzegel wat de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf dat niet op. En de Engel Die ik op de zee en op de aarde zag staan, hief Zijn hand op naar de hemel, en Hij zwoer bij Hem Die leeft in alle eeuwigheid, Die de hemel heeft geschapen met wat daarin is, de aarde met wat daarop is en de zee met wat daarin is, dat er geen tijd meer zou zijn. Maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer die op de bazuin zal blazen, zal ook het geheimenis van God volbracht worden, zoals Hij aan Zijn dienstknechten, de profeten, verkondigd heeft.”
De beschrijving van deze “andere sterke Engel” doet onmiddellijk denken aan de verheerlijkte Heiland en Heer. Met Zijn rechtervoet op de zee en Zijn linker op de aarde staat Hij daar als de Overwinnaar. Het moment is aangebroken dat het eeuwenlange stilzwijgen van God ten einde komt. Zoals een leeuw brult (vgl. Amos 3:8; Joël 3:16 e.a.) roept Hij met luide stem en spreekt zelfs een eed uit (de enige keer in het boek Openbaring) bij de Schepper van hemelen en aarde. Zoals God door het spreken van Zijn woorden ooit de schepping realiseerde, zo zal Hij nu door Zijn machtige Woord de afloop der dingen bepalen en in gang zetten. De maat is vol, de juiste tijd (d.i. Gods tijd!) is gekomen. Zeven donderslagen laten hun stemmen horen. In ieder geval gaat daarmee ook Psalm 29 (van David) in vervulling: “Geef de HEERE, machtige heersers, geef de HEERE eer en macht. Geef de HEERE de eer van Zijn Naam, buig u voor de HEERE neer in Zijn heerlijk heiligdom.”
Vervolgens wordt zevenmaal gesproken over de ´stem van de HEERE´, die “troont boven de watervloed, ja de HEERE troont als Koning voor eeuwig” (vs. 10).
Ook de zevende engel blaast de bazuin, waarmee het ´geheimenis van God´ wordt volbracht. Alle profetieën gaan definitief in vervulling, alle woord wordt ontsloten. Het scheppings- en reddingsplan van God wordt volvoerd.
Alles is volmaakt. Niet alleen Zijn spreken in het geheel, maar ook de verschillende tijden en manieren waarop Hij gesproken heeft tot de mens. Met deze zevende maal komt het spreken van God tot een volheid. Dat zal er ook toe leiden dat de aarde vol zal worden van de kennis van de heerlijkheid van de HEERE, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. “Vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zij de Naam van de HEERE geprezen” (Ps. 113:3).