“Zie, de HEERE rijdt op een snelle wolk en komt in Egypte. De afgoden van Egypte zullen beven voor Zijn aangezicht en het hart van de Egyptenaren zal smelten in hun binnenste” (Jes. 19:1)
Strafgerichten
Exodus 12:12 zegt: “Want Ik zal in deze nacht door het land Egypte trekken en alle eerstgeborenen in het land Egypte treffen, van de mensen tot het vee. En Ik zal aan al de goden van de Egyptenaren strafgerichten voltrekken, Ik, de HEERE” (zie ook Ez. 18:10 e.v.; Num. 33:4 en 2 Sam. 7:23).
Die (af)goden hadden een belangrijke plaats in de cultuur van de Egyptenaren. Zij hebben ook te maken met de engelmachten in de hemelen, want elk rijk heeft zijn eigen engelvorst(en) leren wij uit het boek Daniël. Er wordt gesproken over de ´vorst der Grieken´ en de ´vorst van de Meden en Perzen´, en ook Israël heeft een vorst in de hemelen, namelijk Michaël.
Vóór de uittocht van Israël bond de Heere de strijd aan met de goden van Egypte. De tekenen die Mozes verrichtte, deden de tovenaars aanvankelijk net zo makkelijk, maar uiteindelijk moeten zij buigen voor de macht van Jahweh. De hemelse machten moeten buigen voor de Almachtige!
Natuurverschijnselen
De Egyptenaren associeerden hun goden o.a. met de machten over de natuur. De plagen die God zond, waren dan eigenlijk ook een oordeel over die goden c.q. engelmachten.
De god Hapi bijvoorbeeld zorgde er volgens de Egyptenaren voor dat de Nijl ieder jaar weer overstroomde en zo vruchtbaarheid bracht. De eerste plaag van het Nijlwater dat in bloed veranderde was dus ook een oordeel over deze god.
De Egyptische godin Heket werd afgebeeld met een kikkerkop en soms volledig als kikker. Daar heeft de tweede plaag mee te maken.
Zo moest de god Serapis beschermen tegen sprinkhanenplagen (zie de achtste plaag) en de drie dagen duisternis (negende plaag) had alles te maken met de goden van het licht, de zonnegoden als Amon-Ra (ook wel. Re) en Osiris.
In Exodus 10.22-23a lezen we: “Toen Mozes zijn hand uitstrekte naar de hemel, kwam er een dikke duisternis in heel het land Egypte, drie dagen lang. Zij zagen elkaar niet, en drie dagen lang stond niemand op van zijn plaats. Voor alle Israëlieten echter was het licht in hun woongebieden.”
Niemand stond op van z´n plaats! Wij zeggen wel eens: ´je kon geen hand voor ogen zien´. Hier was het kennelijk nog erger. Dit oordeel van God was tegelijk een machtig wonder voor de Israëlieten!
Overigens werd in de oudheid de zon(negod) ook wel gesymboliseerd door of vergezeld van een slang. We moeten dan onwillekeurig denken aan de staf van Aäron die veranderde in een slang. En de geleerden van Egypte deden met hun toverkunsten hetzelfde! De God der goden echter bewees Zijn macht doordat de staf van Aäron de staven van de Egyptische wijzen verslond (Exod. 7:10-12).
Rahab
Egypte wordt op sommige plaatsen in de Bijbel aangeduid als Rahab (Ps. 87:4, Jes. 30:7). Tegelijkertijd is deze Rahab ook de naam van een zeemonster in Jesaja 51:9 (vgl. ook Job. 26:12, Ps. 89:11). Jesaja lijkt te verwijzen naar de doortocht door de Schelfzee destijds, terwijl in vers 10 ook gesproken wordt over de ´grote watervloed´ (SV: ´wateren des groten afgronds´), hetgeen de vertaling is van het Hebreeuwse ´tehom´. Dit woord komen we ook tegen in Genesis 1:2 in verband met de woestheid en ledigheid van de aarde.
Het is dan ook niet ondenkbaar dat met deze Rahab ook verwezen wordt naar de meerdere van de Farao´s (zie Ezech. 29:3 en 32:2), de engelvorst van Egypte, die feitelijk niemand anders is dan vorst van alle wereldrijken, de macht der duisternis. In enkele teksten wordt hij de Leviathan genoemd (Job 3:8, Ps. 74:14, Jes. 27:1-2).
In het boek Openbaring vinden we hem terug als de “draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan” (Opb. 12:9 en 20:2).
Eindtijd
In het boek Openbaring lezen we dat de God der goden in de eindtijd zal afrekenen met satan en zijn engelmachten. Door de tijden hebben zij de aardse rijken gedomineerd. Uiteindelijk zal hun regering uitlopen in de ´beestheerschappij´ (Opb. 13). Dat is de laatste manifestatie van hun macht. In Openbaring wordt gesproken over het finale oordeel van God, middels de ´zeven laatste plagen´ (Hs. 15:1). Daarmee zal “de toorn van God tot een einde gekomen zijn.”
De God der goden houdt afrekening met alle (af)goden van de duisternis en zal hen tenietdoen, opdat daarmee zal blijken dat Hij, de Heere van de legermachten, boven alles is verheven!