Een mus kan het niet geweest zijn. Het lijkt meer op dat van een meeuw. Maar is een meeuw midden in de stad niet wat onwaarschijnlijk? En zelfs al was het een meeuw, ik vraag mij af hoe hij het voor elkaar heeft gekregen. Om een kwart van het raam te besmeuren met zijn uitwerpselen. Het is zo’n immens grote vieze vlek dat ik genoodzaakt ben de ramen te zemen. En ik ben niet van het ramen zemen. Stofzuigen vind ik prima. Afwassen ook. Maar ramen zemen behoort niet tot die dingen waar ik mij in het leven mee bezighoudt.
Met een emmer vol sop, een zeem en een trekker sta ik in de voortuin de viezigheid te bekijken. “Zooohoooo”, hoor ik achter me. “Dát is een grote zeg”, brengt de buurman met oprechte verbazing uit. “Ja”, denk ik bij mezelf en glimlach vriendelijk. We raken aan de praat over de buurt bbq van de avond ervoor waar buurman niet bij kon zijn. Of het gezellig was. En óf het gezellig was. Als bewijs komt het overbuurmeisje aangelopen. “Was gezellig hè, gister!” Eergister kende ik haar nog niet. Nu maken we een praatje. En alsof het geënsceneerd is, rijdt de buurman van vier huizen verderop, hij van de invaliden parkeerplek (die plek waar je zelfs niet met twee wielen op mag parkeren, omdat dat je 180 euro kost), toeterend en zwaaiend voorbij. Als ware musicalhelden zwaaien wij drieën, met onze arm hoog in de lucht, terug.
Geluk zit 'm in kleine dingen, denk ik in clichés, terwijl ik de grote vieze vlek met een zeem te lijf ga. Misschien is het voor veel mensen een vanzelfsprekendheid je buren te kennen en dag tegen ze te zeggen als je de container buiten zet. Ik vind naar buiten lopen en ‘morge buurman. Weertje he?’ kunnen zeggen een groot geluk.
Laatst belde een buur op. Op een mooie zomeravond, toen de zon daalde en de lucht felrood kleurde. “Maaike! Sta je voor het raam?” “Eh…nee. Hoezo?” “De lucht, zo mooi, heb je de lucht gezien?”
Buren die bellen om een mooie lucht te laten zien. Hoeveel burengeluk wil je hebben?