De wereld waarin wij leven wordt gekenmerkt door de werken van de boze. Hij gaat in tegen God en Zijn Woord. Gelovigen zullen de druk van deze tegenstand altijd ervaren, maar zij hoeven niet te vrezen. Integendeel, zij mogen God eren in hun geloof en getuigenis.
Wie gelooft in de Zoon van God, heeft het getuigenis in zichzelf… 1 Johannes 5:10
De inleidende woorden van de eerste Johannes-brief doen sterk denken aan het begin van het Johannes-evangelie. Daarin verkondigt Johannes Jezus als de Christus, de Zoon van de levende God. In zijn brieven schrijft hij over de relatie met God en de gelovigen onderling, met name die uit het Joodse volk. We moeten bedenken, dat Johannes ook een ‘apostel der besnedenen’ is. Hij is gefocused op de relatie tussen de Heere en Israël. Israël is een volk, dat bestaat uit gelovigen en ongelovigen; daarom zul je ook steeds weer de oproep tegenkomen om toch vooral in de Messias, te geloven “opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam” (Joh. 20:31). Johannes getuigt van Hem als het Woord, dat vleesgeworden is en ‘onder ons heeft gewoond’. Hij is het eeuwige leven. Dat betekent: wie deel heeft aan Hem (door te geloven in Hem) heeft ook deel aan het eeuwige leven. Niemand ontvangt dat leven op grond van zijn of haar afkomst, maar louter en alleen op grond van geloof. Daarom wordt Christus verkondigd. Petrus sprak ooit (als Jood): “Want er is ook onder de hemel geen andere Naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden” (Hand. 4:12). Johannes heeft destijds deze woorden van de Heere Jezus opgetekend: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Joh. 14:6). Wie gemeenschap heeft met Jezus heeft ook gemeenschap met God, oftewel: “Wie de Zoon belijdt, heeft ook de Vader” (1 Joh. 2:23). En de blijdschap zou voor Johannes alleen maar volkomen kunnen zijn als zijn volksgenoten ook in de Heiland zouden geloven en – met hem – het ware leven zouden bezitten. En die blijdschap is alom, want de Bijbel zegt, dat er zelfs blijdschap is bij de engelen in de hemel over één zondaar die zich bekeert.
Overwinnend geloof
In deze eerste Johannes-brief komen diverse thema´s aan de orde, zoals wandelen in het licht, waarheid en leugen, waarschuwing voor valse profeten. Na in het vierde hoofdstuk uitvoerig over de liefde geschreven te hebben, komt Johannes in het vijfde hoofdstuk terecht bij het geloof. Hij spreekt over een overwinnend geloof.
In hoofdstuk 2:18 zegt hij: “Kinderen, het is de laatste ure.” We mogen deze brief dus in een profetisch perspectief plaatsen en komen dan terecht in de tijd van de antichrist, de leugenaar, de valse profeet. Dat is de tijd waarin het geloof van met name de Joodse gelovigen zwaar op de proef wordt gesteld. Het boek Openbaring laat ons dat zien. Johannes bemoedigt de gelovigen en zegt: “…al wat uit God geboren is, overwint de wereld” (5:4). We zien dat zo mooi in het leven van de Heere Jezus Zelf. Hij is uit God geboren en daarom zou Hij de wereld overwinnen, dat stond van tevoren vast. Hij zegt dat ook tegen de discipelen in de laatste nacht voor Zijn kruisiging: “In de wereld zult u verdrukking hebben, maar heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16:33). Het gaat hier om de kracht van God, die alles te boven gaat, zelfs de machten in deze wereld. Satan is met de mens vergeleken oppermachtig, maar hij is ondergeschikt aan God. En dat is een heerlijke troost voor gelovigen, die tijden van verdrukking moeten doorstaan. Door het geloof in de Heere Jezus, de Zoon van God, zullen zij – hoe dan ook – als overwinnaars uit de strijd tevoorschijn komen. Ook in de eindtijd zal dat bewezen worden, want in Openbaring 12:11 wordt de overwinning bevestigd: “En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis.”
De wereld waarin wij leven wordt gekenmerkt door de werken van de boze. Hij is de tegenstander. Hij gaat in tegen God en Zijn Woord. Gelovigen zullen de druk van deze tegenstand altijd ervaren, maar zij hoeven niet te vrezen. De overwinning ligt vast, niet in onze kracht, maar in Gods macht en heerschappij. Daarom is ons geloof een overwinnend geloof; het is verbonden met de Overwinnaar: “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad” (Rom. 8:37). Dus: houdt goede moed!
Getuigenis
Van de gelovigen in Openbaring 12:11staat geschreven, dat zij hebben overwonnen door het bloed van het Lam en door hun getuigenis. Over dat getuigenis schrijft Johannes hier in zijn brief. Het is het getuigenis van God, aangaande Zijn Zoon. God getuigt dus van Zijn Zoon. En als een menselijk getuigenis al zoveel waarde kan hebben (bijvoorbeeld in een rechtszaak) hoeveel temeer het getuigenis van God, dat Hij door Zijn Woord en Geest heeft gegeven. Wie dat getuigenis verwerpt, verklaart God tot een leugenaar, want die beschouwt Zijn getuigenis als niet waar! Wie dit getuigenis echter heeft aangenomen is tot geloof in de Zoon gekomen, dat kan niet anders. En daarmee wordt hij of zij dan zelf ook een getuige: iemand die uit eigen ervaring kan spreken. Elke gelovige heeft het getuigenis in zich, zegt Johannes, en kan er daarom ook van getuigen! Wie heel eenvoudig kan zeggen: “Ik ben een kind van God”, of: “Ik geloof in Jezus Christus” geeft het getuigenis in een paar woorden weer.
Johannes geeft nog eens kort aan wat het getuigenis nu precies inhoudt: ´God heeft ons eeuwig leven gegeven, en dat leven is in Zijn Zoon´ (5:11). Alles staat of valt dus met de verhouding tot de Messias. Wie in Hem gelooft, heeft deel aan het ware leven met alles wat daaruit voortvloeit: vergeving van zonden, nieuw leven, gemeenschap met God, een nieuwe toekomst vol van glorie en heerlijkheid en noem maar op.
De andere kant is echter ook waar: wie niet in Hem gelooft, bezit dat leven niet en wat dan overblijft is het oordeel (vgl. Joh. 3:36). Het is dus belangrijk dit getuigenis te allen tijde uit te dragen, zodat mensen zullen horen van het heil in Jezus’ bloed. Gelukkig wil God ons daarin leiden en kracht geven door Zijn heilige Geest.
Leven tot eer van God
Johannes besluit zijn eerste brief met een paar korte opmerkingen over bidden en voorbede doen. Gelovigen hebben vrijmoedigheid om tot God te gaan. Hij is een hoorder van onze gebeden en zal die, als het naar Zijn wil is, verhoren. God werkt – en dat moeten wij nooit vergeten – in alles naar de raad van Zijn wil (Efe. 1:11). Daarom is het niet altijd gemakkelijk om te weten wat wij moeten bidden. We kunnen het beste de stelregel hanteren die Paulus aanreikt in Filippenzen 4:6, dat we onze wensen bekend mogen maken bij God. We laten het dan aan Hem over om te doen wat naar Zijn wil en tot Zijn eer is.
Gods kinderen nemen een aparte plaats in te midden van de mensen in de wereld. Zij hebben God leren kennen als hun hemelse Vader en hun leven is gericht op Hem. Heel de wereld ligt in de macht van de boze, maar wij zijn uit God. We zijn “…verlost uit de macht van de duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde” (Kol. 1:13). Wat de tegenstander ook kan uitrichten, God heeft te allen tijde het laatste woord. Wie de Zoon van God kent, weet dat hij of zij eeuwig leven heeft. Niemand kan dat leven wegnemen. Het is een genadegift van God. We hebben inzicht ontvangen om de Waarachtige te kennen. Dat wil zeggen: weten wie Hij werkelijk is, zoals Hij in Gods Woord verkondigd wordt. Het is een geweldig voorrecht om zo in deze wereld te mogen leven. Als hemelburgers. Als verlosten. We mogen ons uitstrekken om Zijn wil (beter) te leren kennen en te doen.
Natuurlijk gaat dat met vallen en opstaan, maar dat geeft niet. God ziet het hart aan en zoekt bij Zijn kinderen een leven van overgave en toewijding, oftewel: geloof en getuigenis. Zo’n leven is altijd tot eer van God!