Korinthe
In zijn eerste brief aan de Korinthiërs komt Paulus in hoofdstuk 12 op een gevoelig onderwerp terecht, dat kennelijk ook tot verdeeldheid leidde: ‘de geestelijke gaven’ of: ´uitingen des geestes´ (NBG-vert.)
De achtergrond van de Korinthiërs was er één van bijgeloof en afgoderij. Zij zouden dus een gemakkelijke prooi kunnen zijn voor de tegenstander om hen te misleiden op het terrein van allerlei geestesuitingen. Zij moesten dus leren te onderscheiden wat van God is en wat niet. Wie door de Geest van God geleid wordt, zal Jezus als Heere erkennen en belijden. Waar Zijn naam onteerd wordt is de tegenstander aan het werk.
Bovendien moesten zij oog hebben voor de verscheidenheid in de genadegaven, die God hen geschonken had. Zij moesten beseffen, dat die gaven niet gegeven waren om zichzelf te verheffen, maar om de gemeente te dienen. Het is niet een ‘werk’ van de mensen zelf, maar het is Gods Geest, die werkt en toedeelt, zoals Hij wil (vers 11). God is de Gever en Hij moest daarvoor dan ook de eer ontvangen. Al deze gaven waren een tijdelijke voorziening van Gods wege om de evangelieprediking te begeleiden en de gelovigen te bevestigen in hun geloof. Hoewel wij vandaag in een andere heilsperiode leven, blijft het principe gelijk: God werkt en volvoert Zijn plannen. Wij mogen Hem daar te allen tijde voor loven en prijzen!
Eenheid in verscheidenheid
Om de eenheid in de verscheidenheid nog meer te benadrukken, gebruikt Paulus het beeld van een lichaam. De gelovigen worden beschouwd als leden van één lichaam. Tussen de leden onderling is er natuurlijk verschil, zoals dat in het menselijk lichaam ook zo is. Toch horen al de verschillende leden bij elkaar. Zij ontvangen allemaal leven en voeding door hetzelfde bloed, dat door het lichaam stroomt. Zo is het ook met de Korinthe-gemeente die lichaam van Christus wordt genoemd. Allemaal verschillende leden, maar het is één Geest die in allen en door allen werkt (zie ook Rom. 12:3-8).
Dat betekent ook –en dat was in Korinthe wel belangrijk om te vermelden– dat alle leden dus niet gelijk, maar wel gelijkwaardig zijn aan elkaar. Elk lid is belangrijk en heeft zijn of haar eigen plaats! Die verbondenheid met en afhankelijkheid van elkaar is iets wat God bewerkt heeft. Hij heeft sommigen aangesteld voor een bepaalde taak. Dat maakt hen echter niet voornamer dan anderen. Het kenmerkende van een lichaam is het verschil tussen de leden, die allemaal hun eigen plaats hebben en even belangrijk zijn. Dat geldt dus ook voor de gemeente in Korinthe en daarin heeft God juist een zegen neergelegd. In plaats van onderscheid te maken en ruimte te geven aan verdeeldheid moesten de Korinthiërs juist de eenheid zien en benadrukken. De één kan niet zonder de ander. Dat betekent niet alleen respect voor elkaar, maar ook medeleven, zowel in tijden van vreugde als in tijden van verdriet.
Ook in onze tijd van verdergaande individualisering is het een uitdaging de eenheid onder Gods kinderen te zoeken in plaats van de verschillen te accentueren. Dat zal de onderlinge band versterken en bovendien tot eer zijn van onze hemelse Vader.
De liefde
Paulus gebruikt in 1 Korinthiërs 13 het laatste middel tegen de vleselijkheid van sommigen in de gemeente van Korinthe. Wat men dan ook aan bedieningen en gaven ontvangen had in die tijd, er was één ‘gave’, die boven alles uit gaat: de liefde. Nergens zegt de Bijbel: ‘God is apostel’ of: ‘God is spreken in tongen’. De Bijbel zegt wel: “God is liefde” (1 Joh. 4:8).
Liefde is het wezen van God en overstijgt daarom alles. Bedieningen en gaven hebben hun plaats in Gods plan, afhankelijk van de heilsperiode waarin men leeft. De werking daarvan kan dus verschillen in de loop der tijden. Er komt een tijd, dat Gods plannen allemaal volvoerd zullen zijn, hetgeen betekent, dat al dit soort gaven opgehouden zijn. Wat echter altijd geweest is en nooit voorbij zal gaan, is de werking van de liefde. Wat liefde is en wat ze uitwerkt in de praktijk wordt in dit mooie hoofdstuk duidelijk. Je zou samenvattend kunnen zeggen: liefde is de bron, liefde is de vervulling en liefde is het doel. Met andere woorden, en dat is wat Paulus de Korinthiërs in hun situatie voor houdt: waar liefde niet de drijfveer is van wat gelovigen denken en doen, daar zijn hun activiteiten van weinig belang. Dan mag het naar buiten toe wel heel wat lijken en kunnen sommigen misschien prat gaan op de ‘gaven’ die zij bezitten, maar voor God heeft het geen waarde. De liefde, die in God en uit God is, zoekt het welzijn van anderen. De ultieme vervulling van de liefde van God ligt opgesloten in het einddoel van Gods plan, namelijk, dat God zal zijn alles in allen (1 Kor. 15:28).
De wandel van gelovigen in de liefde van God is dus ook een voorschot op en een getuigenis van die heerlijke toekomst. Kies daarom ook vandaag die hogere weg: geloof in Gods Woord, hoop op de vervulling van Zijn beloften en bovenal: wandel in de liefde!
Opbouwend bezig zijn
Nadat hij de liefde heeft benadrukt, spreekt Paulus in 1 Korinthiërs 14 nog over de uitwerking daarvan in de gemeente.
Het eerste vers van dit hoofdstuk is uitermate belangrijk voor het verstaan van de rest: “Jaag de liefde na en streef naar de geestelijke gaven, en vooral daarnaar dat u mag profeteren.” Paulus heeft in deze brief al vaker misstanden blootgelegd en bestreden. Ook op het punt van de samenkomst viel er iets aan te merken. We bevinden ons met de Korinthe-brieven nog steeds in de Handelingen-tijd. De Bijbel was nog niet compleet, zoals wij hem vandaag bezitten. God sprak door Zijn dienstknechten, middels openbaringen en profetieën, om de gelovigen zo te onderwijzen en richting te geven. Ook het spreken in tongen of ‘talen’ was in die tijd actueel (vgl. Hand. 2). Het Evangelie moest worden uitgedragen en men had geen gelegenheid gauw even een cursus vreemde talen te doen. God gaf dus door Zijn Geest mensen woorden van een vreemde tongval te spreken, zodat de ongelovigen Gods boodschap in hun eigen taal zouden kunnen horen. Het is immers ook bedoeld als een teken voor ongelovigen (vers 22).
Hier gebruikte men deze gave echter in de samenkomst, waar mensen bijeen kwamen, die dezelfde taal spraken. Onzin dus om in een vreemde taal te gaan praten! Niemand kon dat verstaan. Niemand werd er door opgebouwd. Daarom adviseert Paulus ook het op z´n minst uit te leggen, zodat iedereen weet waar het over gaat.
We moeten erkennen, dat er ook vandaag heel wat mis(ver)standen zijn op dit punt. Nog afgezien van de vraag of het Gods bedoeling wel is in deze bedeling, dat mensen in tongen spreken, worden de regels die Paulus (lees: God!) hier geeft meestal met voeten getreden. En dat is beschamend. Paulus roept op om de liefde na te jagen en te streven naar de hoogste gaven, vooral het profeteren. Dat betekent voor ons vandaag: het Woord van God verkondigen, zoals wij dat in de Bijbel vinden. En dat in verstaanbare taal. Dan zijn we stichtend en opbouwend bezig en verrichten wij in waarheid een geestelijk werk!