De Kolossenzenbrief
Deze brief behoort tot de latere brieven van Paulus; dat wil zeggen dat de inhoud direct bestemd is voor de gelovige van vandaag. Paulus schrijft in zijn allerlaatste brief dat "de heilige Schriften" je "wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof dat in Christus Jezus is" (2 Tim. 3:15). Dit houdt in dat de verkondiging van de redding door Christus vanuit heel Gods Woord verteld kan worden. Is iemand eenmaal gered, ofwel: is iemand eenmaal een gelovige, dan is het zaak om erachter te komen wat er specifiek met hem of haar is gebeurd. Door heel de geschiedenis heen, zijn er mensen geweest die God hebben leren kennen en met Hem wandelden; van Adam af tot nu toe. De positie die de gelovige vervolgens ontvangen heeft, is afhankelijk van de heilsperiode waarin hij/zij God leert kennen. Wij leven nu in de periode van het geheimenis. Dat is in ieder geval de benaming die de Bijbel aan de huidige tijd geeft. Deze periode loopt vanaf het einde van de tijd die door het boek Handelingen beschreven wordt (ca. 61 na Christus) tot het moment waarop de Heer Zich weer nadrukkelijk met Israël zal bezighouden. Wat dit laatste betreft, moet dan gedacht worden aan een herhaling van de omstandigheden zoals deze er ook waren ten tijde van het boek Handelingen
Meer hierover is te lezen in het boekje Waar gaat het naartoe? (ondertitel: Over de toekomstverwachting in de Bijbel); ISBN 978-90-6694-245-5. Klik op everread.nl.
Dat de huidige periode door velen de 'bedeling van het geheimenis' genoemd wordt, komt omdat Paulus in Kolossenzen 1:25 en 26 het over "de beheerstaak van God" heeft, die hem gegeven was, namelijk: "het geheimenis". Het woord dat hier met "beheerstaak" is vertaald, wordt in de oude Statenvertaling met "bedeling" weergegeven. Het woord geheimenis als zodanig houdt dan verband met het feit dat God de gelovige van nu in een positie gesteld heeft met bijbehorende zegeningen en een bijbehorende wandel die vóórdat Paulus erover schreef, nog nooit in Gods Woord naar voren was gekomen. Het was geheim en verborgen voor ieder tot aan het einde van de Handelingentijd. Het is dan ook pas in de late brieven van Paulus dat je over allerlei zaken leest die voordien nog niet geopenbaard waren, zoals de positie van de gelovige in de hemel van God; het feit dat de gelovige van nu samen met Christus als Hoofd in één en hetzelfde lichaam verenigd is; de zekerheid dat je als gelovige mede-opgewekt bent met Christus. Allemaal heilswaarheden die tot het einde van Handelingen niet golden en (daarom) nooit geopenbaard waren en dus toebehoren aan 'het geheimenis'.
Uit de macht van de duisternis!
Het bijzondere van onze positie komt al in de verzen naar voren die direct voorafgaan aan Kolossenzen 1:15: "Hij (de Vader) heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde" (vs. 13). De wereld van nu bevindt zich in de macht van de duisternis en daarmee in de macht van satan. Zie bijvoorbeeld hoe dit in Handelingen 26:18 naar voren komt, waar duidelijk wordt dat "de duisternis" overeenkomt met "de macht van de satan" en waar "het licht" in verband met "God" staat. Onze redding is daarmee een redding vanuit de duisternis in het licht. "Want u was voorheen duisternis, maar nu licht in de Heere ..." (Efe. 5:8).
Onze positie van nu is "licht in de Heere" of - zoals het in Kolossenzen 1:13b staat - "in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde" (vgl. ook vs. 12, waar het gaat over het "erfdeel van de heiligen in het licht"). De Zoon is "boven", namelijk in de hemel der hemelen, dat is de hemel van God (Kol. 3:1). En daarom is ook onze positie daarboven, in Hem!
In "de Zoon van Zijn liefde" hebben wij "de verlossing, door Zijn bloed, de vergeving van de zonden" (Kol. 1:14; zie ook Efe. 1:6 en 7).
Als Kolossenzen 1:15 vervolgens begint met "Hij", gaat het dan ook om de Zoon van Gods liefde, Die Zich overgaf aan de "macht van de duisternis" (Luk. 22:53) om op die wijze de verlossing tot stand te brengen (Kol. 1:14). Dit laatste bepaalt ons bij de diepste vernedering die maar denkbaar is. Des te opmerkelijker is het dat het volgende vers dan meteen over Zijn hoge positie als de "Eerstgeborene van heel de schepping" spreekt! Zo dicht liggen die dingen wat God betreft bij elkaar.
Het Beeld van de onzichtbare God
Het eerste dat van Gods Zoon gezegd wordt, is dat Hij het Beeld is van de onzichtbare God. Een opmerkelijke omschrijving. Want dit zegt niet alleen iets over de Zoon, maar ook over God, namelijk: dat Hij onzichtbaar is! Op zich is dit een gegeven dat op diverse plaatsen in de Bijbel naar voren komt, maar dat in de optiek van veel mensen (ook gelovige mensen) toch wel anders ligt. Velen hebben zich een voorstelling gemaakt van hoe God eruit ziet en hoe Zijn Zoon eruit ziet. Dit beeld is vaak veroorzaakt door hoe in de christelijke kunstgeschiedenis God 'zichtbaar' gemaakt is. Maar hier staat het dan toch maar: "... de onzichtbare God"! Andere teksten waarin dit naar voren komt, zijn:
"Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon (...) heeft Hem ons verklaard" (Joh. 1:18); "De Koning nu der eeuwen, de onvergankelijke, de onzichtbare, de alleen wijze God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid" (1 Tim. 1:17) en
"... Hij, Die als enige onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont; Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien" (1 Tim. 6:16).
Zo is de Zoon dus het "Beeld (eikoon; de uiterlijke vorm) van de onzichtbare God.
Of we al dit soort dingen nu kunnen begrijpen, is eigenlijk niet zo belangrijk. In die zin is het zelfs wel begrijpelijk, dat we het niet begrijpen ... Wat wel belangrijk is, is dat we deze informatie die God Zelf in Zijn Woord over Zichzelf geeft, in geloof aanvaarden. We zijn immers gelovigen. Naast de hiervoor genoemde teksten zijn er ook teksten die iets over de Zoon zeggen in verhouding tot God, de Vader: "... Christus Jezus (...) Die, hoewel Hij in de gestalte (morfè, dit is de waarneembare vorm waarin de eigenschappen van degene van wie die vorm is, zichtbaar zijn) van God was ..." (Fil. 2:5 en 6);
"... de Zoon (...) Die de afstraling (apaugasma van apo (van) & augadzoo (uitstralen/-vloeien') van Gods heerlijkheid is en de afdruk (charakteer, een graveersel, een exacte indruk van iets) van Zijn zelfstandigheid ... (Hebr. 1:1b en 3) en
"... Zijn naam luidt: Het Woord (logos, een 'woord' is het 'zichtbaar maken' van een onzichtbare gedachte) van God" (Openb. 19:13; zie ook Joh. 1:1-4 en 14).
Wanneer we deze dingen tot ons laten doordringen en ze overdenken, betekent die eigenlijk dat de onzichtbare God alleen gekend kan worden door Degene in Wie Hij Zich zichtbaar maakt en dat is Zijn Zoon, Jezus Christus. "Want in Hem woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk" (Kol. 2:9; zie ook 1:19). Dat maakt in ieder geval de woorden van de Heere Jezus in Johannes 14:6b duidelijker: "Niemand komt tot de Vader dan door Mij"! Elke andere 'weg' tot 'god' is een verzinsel van mensen en brengt je misschien wel in hoger sferen, maar zeker niet op de goede plek ...
De Eerstgeborene van heel de schepping
Zoals de eerste omschrijving in Kolossenzen 1:15 iets zegt over de verhouding van de Zoon tot de onzichtbare God, zo zegt deze tweede omschrijving iets over de verhouding van de Zoon tot heel de schepping.
Het woord "eerstgeborene" betekent letterlijk: de eerst voortgebrachte (prototokos); doorgaans gaat het dan om de eerst voortgebrachte van mens en dier. In geval van planten spreken we van "eersteling" en heeft het met oogsten te maken (opstanding). Wat is de Bijbelse betekenis van 'eerstgeborene'? Om hier achter te komen, nemen we het Oude Testament erbij.
1. 'Eerstgeborene' spreekt van bezit
In Exodus 13 vinden we de wetgeving aangaande de eerstgeborenen. In vers 2 staat: "Heilig voor Mij alle eerstgeborenen: alles wat de baarmoeder opent onder de Israëlieten, van de mensen en van het vee, dat behoort Mij toe". Later, in vers 12, blijkt dit voornamelijk betrekking te hebben op de mannelijke eerstgeborenen. Deze regel vloeit (net als het Pascha) direct voort uit de verlossing van Israël uit Egypte, waarbij de eerstgeborenen in het land Egypte werden gedood (vs. 15a). Vers 2 bepaalt ons er bij dat de eerstgeborenen onder mens en dier de Heere toebehoort: "... dat behoort Mij toe". Daarmee kunnen we stellen dat de Eerstgeborene (Christus) God toebehoort. Wat Christus toebehoort, behoort uiteindelijk God, de Vader, toe. (Denk ook aan 1 Kor. 15:24-28.)
2. 'Eerstgeborene' spreekt van afstaan aan de Heere
Dat de eerstgeborenen de Heere toebehoorden, heeft - van de mens uit gezien - tot gevolg dat de Israëlieten hun eerstgeborenen moesten afstaan aan Hem. Zij werden de Heere toegewijd. In Exodus 13:11 en 12 wordt hierover geschreven. Daar staat in vers 13 nog iets bijzonders over vermeld: "Maar alles wat de baarmoeder van een ezelin opent, moet u vrijkopen met een lam. Als u het niet vrijkoopt, moet u het de nek breken. Maar wat de mensen betreft, moet u alle eerstgeborenen onder uw zonen vrijkopen".
Het eerstgeboren ezelsveulen en de eerstgeboren zoon worden hier in één adem genoemd. Dat de eerstgeborenen afgestaan moesten worden aan de Heere, omdat ze Zijn bezit zijn, betekent niets anders dan dat de eerstgeborenen aan Hem geofferd moesten worden. Maar bij de eerstgeborenen van ezel en mens is er een verschil ten opzichte van de andere eerstgeborenen: zij moesten vrijgekocht worden door middel van een lam.
Daarmee worden ezel en mens min of meer op één lijn gezet. Bovendien bepaalt dit ons bij een geestelijke les: wordt je als mens niet vrijgekocht dan komt dit neer op sterven. Zoals dit bij het ezelsveulen tot uitdrukking komt, dat als het niet werd vrijgekocht, het de nek gebroken moest worden ...
Toegepast op de Heere Jezus Christus zien we dat dit alles een enorm grote reikwijdte heeft: omdat Hij Zelf als Lam stierf, leeft Hij als de Eerstgeborene! Dit zijn dingen, waarvoor we de rust moeten nemen om ze eens op ons te laten inwerken.
3. 'Eerstgeborene' spreekt van voorrang
Er zijn in de Bijbel voorbeelden van mensen die tot een eerstgeborene gesteld worden, terwijl ze helemaal niet als eerste geboren werden! Denk aan de zegening van de zonen van Jozef in Genesis 48:8-20. Deze verzen eindigen met: "Zo plaatste hij (dat is Jakob) Efraïm vóór Manasse"; zie ook Jeremia 31:9.
Verder hebben wij het meestal over 'Jakob en Ezau' (in deze volgorde), terwijl Ezau eigenlijk als eerste genoemd zou moeten worden, omdat hij het eerst geboren is. Ezau verkocht echter zijn eerstgeboorterecht, waardoor Jakob op de eerste plaats staat.
In Psalm 89 gaat het over David (zie vs. 21) die tot een eerstgeboren zoon gemaakt wordt (vs. 28); en dat terwijl David de achtste zoon van z'n vader was (1 Sam. 17:12-14).
Terug naar Kolossenzen 1
Al de hiervoor genoemde kenmerken van een eerstgeborene komen samen in Christus, Die de "Eerstgeborene is van heel de schepping". Waarmee overigens niet gezegd is dat Christus Zelf een schepsel is; dat wordt immers in Kolossenzen 1:16 tegengesproken: "heel de schepping" (vs. 15) zijn "alle dingen (...) die in de hemelen en die op de aarde zijn" (vs. 16). En dit vers zegt dat alle dingen (heel de schepping) door Hem heen geschapen zijn, waarmee Hij Zelf dus niet tot het geschapene behoort.
Wél is het zo, dat het allereerste dat God 'voortbracht' toen Hij alle dingen schiep, niets anders was dan het Woord: "Want Híj spreekt en het is er, Híj gebiedt en het staat er" (Ps. 33:9). Als Eerstgeborene is Hij Degene Die de belangrijkste is ten opzichte van de schepping; Hij is boven alles gesteld. Hierdoor is de Zoon, Die het Beeld is van de onzichtbare God, het "Hoofd over alle dingen" (te weten: in de voorrangspositie aan de rechterhand van God; letterlijk: in Gods rechterzijde, Efe. 1:20) en als zodanig "gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is" (Efe. 1:22 en 23). "En Hij is het Hoofd van het lichaam, namelijk van de gemeente ..." (Kol. 1:18). Wat een voorrecht dat we als gelovigen zo innig verbonden zijn in één lichaam met de Zoon van Gods liefde, Die ons kwam 'halen' vanuit de macht van de duisternis. God zij daarvoor alle eer!