Sabbat en Schaapspoort
Het moment waarop de genezing van deze man plaatsvond, is evenals de plaats wáár het gebeurde, heel treffend. Wat het moment betreft: het gebeurde tijdens "een feest van de Joden", waarvan de naam verder niet specifiek genoemd wordt.
Wat wel nadrukkelijk vermeld wordt, is dat de genezing plaatsvond op de sabbat: "En het was sabbat op die dag" (vs. 9). Net als de blindgeborene in Johannes 9 wordt ook deze man genezen op een sabbat. In het algemeen kunnen we zeggen dat de sabbat een beeld is van de toekomende eeuw. Die periode wordt in de Bijbel ook wel omschreven met: de wedergeboorte, het koninkrijk, de dag des HEEREN. Deze periode begint met de komst van de Heere Jezus. Het zal de tijd zijn waarin er rust aanbreekt voor het volk van Israël; rust waarvan nu bepaald geen sprake is. In Hebreeën 4:9 staat: "Er blijft dus een sabbatsrust over voor het volk van God".
Het moment waarop het gebeurde, brengt ons dus bij de toekomende eeuw. De zegeningen die in die eeuw op aarde zichtbaar zullen worden - zegeningen die in de eerste plaats bestemd zijn voor Israël - zijn gebaseerd op het offer van de Heere Jezus. En daar worden we bij bepaald door de plaats waar dit wonderteken gedaan werd.
Dit was namelijk het badwater Bethesda en dat bevond zich bij de Schaapspoort (vs. 1). Deze poort én dit badwater bevonden zich aan de noordzijde van Jeruzalem. Johannes 4 eindigt met de vermelding dat de Heer Zich - vóór Hij naar Jeruzalem ging (Joh. 5:1) - in Galilea ophield: "Dit (de genezing van de zoon van de hoveling) deed Jezus als nieuw teken, het tweede, toen Hij uit Judea in Galilea gekomen was" (vs. 54). Galilea ligt ten noorden van Jeruzalem. Toen de Heer naar het badwater Bethesda is het erg waarschijnlijk dat Hij dus door deze poort binnenkwam! De Schaapspoort is de eerste poort (van twaalf) die genoemd wordt bij het verslag van het herstel van Jeruzalems muur en poorten, nadat het Joodse volk vanuit de ballingschap in Babel terugkeerde. Daar, bij die poort, beginnen de herstelwerkzaamheden!
Toren van de honderd
In Nehemia 3:1 staat: "Toen stonden Eljasib, de hogepriester, en zijn broeders, de priesters, op en herbouwden de Schaapspoort. Zij heiligden die en plaatsten de deuren ervan. Tot aan de Honderdtoren heiligden ze hem, tot aan de Hananeëltoren". Behalve de Schaapspoort staan er in dit vers enkele namen waarvan de betekenissen veelzeggend zijn:
- Eljasib = God zal herstellen;
- de toren van honderd (de 'Meatoren'; vgl. de Statenvertaling en de N.B.G.-'51-vertaling)1 en
- de Hananeëltoren = de toren van de genadegave van God (Chanan-El).
Het staat allemaal in het teken van herstel en genade! De "toren van de honderd" doet ons denken aan Lukas 15:1-7, waar de Heere Jezus de gelijkenis vertelt van de honderd schapen, waarvan er één verloren ging, maar die weer gevonden werd.
Wanneer we ons realiseren dat de Schaapspoort de poort was waardoor de offerdieren voor de tempel werden binnengebracht én dat de Heere Jezus, het "Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt" (Joh. 1:29), ook door deze poort moet zijn binnengekomen ten tijde van Johannes 5, dan hebben we eigenlijk een compleet 'plaatje' van wat dit teken allemaal inhoudt: Genade en herstel door het offer om het verlorene te redden.
Genade, redding en herstel voor Israël
Elk van de acht tekenen in het Johannesevangelie geeft een aspect weer van de redding en het herstel van Israël; zo ook dit teken. De Heere komt de stad binnen en gaat naar het badwater2 Bethesda met de vijf zuilengangen, waar die "grote menigte van zieken, blinden, kreupelen en verlamden" (vs. 3) wachtte op de beroering van het water. En tussen die zieken lag ook die ene man, waar in vers 5 onze aandacht op wordt gevestigd. Uit al die ongelukkige mensen komt deze ene naar voren en de Heere wist van hem, dat hij daar reeds lange tijd was (vs. 6). Deze ene wordt eruit gepikt door de Heere. En Hij vraagt hem: "Wilt u gezond worden?". De man antwoordt: "Mijn heer, ik heb geen mens om mij in het badwater te werpen ... " (vs. 7). Kortom: hij was volkomen overgeleverd aan de welwillendheid van de mensen om hem heen; alleen: dat waren ook allemaal zieken, die liever zelf genezen werden. En zo blijft er slechts één ding over, waaraan de man was overgeleverd, maar waarvan hij het niet verwachtte: de genade van God. En daarom is het zo mooi, dat er staat: "Jezus zag hem liggen ..." (vs. 6). Hij, die menselijk gesproken niet gered kon worden, wérd gered!
Op het woord van de Heer nam hij zijn matras en ging zijns weegs (vs. 9). En later wist de man niet eens door Wie hij genezen was (vs. 13) - hoezo: genade? Hij wist slechts dat hij weer lopen kon en dat op de sabbat! Later zoekt de Heere hem op en vindt hij hem in de tempel. Hij zegt tegen hem: "Zie, u bent gezond geworden, zondig niet meer opdat u niet iets ergers overkomt" (vs. 14). Met deze woorden worden we bepaald bij de achtergrond van de ziekte van de man: zondigen. Deze man was door te zondigen in z'n uitzichtloze situatie terechtgekomen.
Die situatie duurde voor hem al achtendertig jaar (vs. 5). Dat is niet niks! Natuurlijk vermeldt de Bijbel iets dergelijks niet voor niets. Het staat er nogal expliciet: achtendertig jaar. Had er 'negenendertig' of 'bijna veertig' gestaan, dan had het ons wellicht weinig uitgemaakt. Maar het is blijkbaar toch belangrijk.
Hoe wonderlijk zitten Gods plannen in elkaar! Achtendertig jaar vóórdat de Heere Zich hier te Jeruzalem bevond, was de man al ziek geworden. Dat wil zeggen: zo'n zes á zeven jaar vóórdat de Heere geboren werd! Toen waren de voorbereidingen reeds gemaakt voor dit teken.
Het aantal van achtendertig jaren komt in de Bijbel slechts tweemaal voor. Behalve hier is dat ook in verband met de tijd dat Israël door de woestijn trok (na de uittocht uit Egypte). Over het algemeen wordt daarvoor het aantal van veertig jaren gehanteerd. Toch is het belangrijk om te weten dat deze periode opgebouwd is uit twee jaar en achtendertig jaar. Zo'n twee jaar na de uittocht kwam het volk aan bij de grens van het beloofde land en legerde het zich in Kades-Barnea) in de woestijn Paran (Num. 12:16). Daar bevond de legerplaats van de Israëlieten zich op het moment dat de twaalf verspieders werden uitgezonden om hun werk te doen en daar keerden ze na hun spionagetocht weer terug (Num. 13:25 en 26). Later schrijft Mozes over dat moment: "De tijd dat wij gereisd hebben, vanaf Kades-Barnea totdat wij de beek Zered overtrokken, bedroeg achtendertig jaar …" (Deut. 2:14). De reden dat het volk nog zo'n lange tijd in de woestijn moest verkeren lag in het ongeloof van het volk. Na terugkomst van de verspieders begonnen de Israëlieten namelijk te weeklagen en te jammeren en morden zij tegen Mozes en tegen Aäron (Num. 14:1 en 2). Het (voorlopige) einde van dit alles was dat het volk niet het beloofde land mocht intrekken en vervolgens nog eens achtendertig jaren lang door de woestijn zwierf. In de Hebreeënbrief wordt naar dit moment verwezen en staat er dat het vanwege ongeloof was, dat Israël niet kon binnentrekken: "… het gepredikte woord bracht hun geen voordeel, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen die het hoorden" (Hebr. 4:2). "Zo zien wij dat zij niet konden ingaan vanwege hun ongeloof" (Hebr. 3:19); en dat alles vanwege "hen die gezondigd hadden" (Hebr. 3:17). Zoals Israël vanwege het zondigen achtendertig jaar niet kon genieten van het leven in het beloofde land, zo kon ook de man bij het badwater Bethesda achtendertig jaar lang niet genieten van het leven, vanwege zijn zondigen.
Voor alle duidelijkheid: wanneer iemand in onze tijd ziek is, moeten we, op 'grond van (bijvoorbeeld) Johannes 5', niet denken dat hij dus expliciet gezondigd heeft en dáárom ziek is geworden. In het algemeen kun je wél zeggen dat ziekte een gevolg is van de zonde. Maar de wondertekenen zoals ze in Johannes 5 en 9 (of waar dan ook in de Bijbel) staan één op één op de zieken in onze tijd toepassen, is kortzichtig (dergelijke 'genezingen' blijken in de praktijk trouwens ook niet te werken). In Johannes 5 en 9 toont de Heere een bepaalde waarheid met betrekking tot de geestelijke toestand van Israël. Dáár gaat het om.
Tenslotte: Genezing voor Israël
Het teken aan de man die achtendertig jaar ziek was, wijst op het herstel van Israël, dat – ook ten tijde van de Heere Jezus – nog nooit in de rust van God was ingegaan. Heel het Johannesevangelie bevat in die zin een boodschap voor Israël in het algemeen en het Joodse volk in het bijzonder (geheel in overeenstemming met Johannes' apostelschap, Gal. 2:9).
Ook door middel van dit teken openbaarde de Heere Zijn heerlijkheid (vgl. Joh. 2:11); alvast als een heenwijzing naar het moment waarop Zijn heerlijkheid in al Zijn grootsheid wordt geopenbaard: bij Zijn wederkomst. Dán breekt de toekomende eeuw aan en dán wordt Israël genezen: 'Hij zal ons genezen, Hij zal ons verbinden, Hij zal ons levend maken en Hij zal ons doen opstaan', zo klinken de woorden in Hosea 6:1 en 2. Het is het moment van de grote sabbat voor Israël, de dag des HEEREN, de dag Hem toegewijd. En zoals de man bij Bethesda opstond: "Jezus zei tegen hem: Sta op, 3neem uw ligmat op en ga lopen" (Joh. 5:8), zo zal Israël opstaan en wandelen voor Gods aangezicht in het Koninkrijk dat in de toekomst geopenbaard zal worden.
De tekenen in het Johannesevangelie
In het Johannesevangelie is sprake van in totaal acht tekenen; deze staan onderling met elkaar in verband. Zo heeft het eerste teken iets met het achtste te maken; het tweede iets met het zevende; enzovoort. Johannes 5 begint met de beschrijving van het teken aan de man die niet kon lopen; dit teken is verbonden aan het teken aan de man die niet kon zien. Dit blijkt uit de overeenkomsten tussen beide tekenen:
Johannes 5:1-47 DE MAN DIE NIET KON LOPEN a Plaats: Jeruzalem (5:1 en 2) b Het bad: Bethesda (5:2) c Langdurige ziekte: Reeds achtendertig jaar (5:5) d Jezus zag hem - de redding gaat van Hem uit (5:6) e De Heere neemt het initiatief tot deze genezing (5:6) f Het was sabbat op die dag (5:9) g De man wist niet wie hem genezen had (5:13) h Daarna vond Jezus hem in de tempel (5:14) i Zondig niet meer! (5:14) j Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook (5:17) k De naam "Mozes" komt tweemaal voor (5:45 en 46)
Johannes 9:1-41 DE MAN DIE NIET KON ZIEN a Plaats: Jeruzalem (8:59 en 9:1) b Het bad: Siloam (9:7, 11) c Langdurige ziekte: Sedert zijn geboorte blind (9:1) d Jezus zag hem - de redding gaat van Hem uit (9:1) e De Heere neemt het initiatief tot deze genezing (9:6) f Het was sabbat op de dag (9:14) g De man wist niet wie hem genezen had (9:25 en 36) h Jezus trof hem aan (9:35) i Wie heeft gezondigd? (9:2, 24, 25, 31 en 34) j Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft (9:4) k De naam "Mozes" komt tweemaal voor (9:28 en 29)
Meer over het Johannesevangelie is te lezen in de Morgenroodboekjes Veelbetekenend! (ISBN 978-90-6694-243-1); De blindgeborene (ISBN 978-90-6694-224-0) en Ik, Ik ben, Die met u spreek (ISBN 978-90-6694-234-9) en de Morgenroodbrochures Ik ben de Deur (ISBN 978-90-6694-189-2) en Hoed Mijn schapen (ISBN 978-90-6694-216-5).
Voetnoten
1 Denk ook aan de ultra-orthodoxe wijk Mea shearim in Jeruzalem. Deze bevindt zich aan de noordwestelijke kant van de stad. De naam betekent: honderd poorten.
2 Het oorspronkelijke woord voor "badwater" (kolumbethra) komt vijfmaal voor (het getal 5 is in de Bijbel het getal van de genade - denk ook aan de vijf zuilengangen, Joh. 5:2). Het wordt verder alleen in Johannes 9 gebruikt.
3 Eigenlijk staat hier: 'Word opgewekt', wat ons nog veel meer bepaald bij de doodsituatie waaruit de man (lees: Israël) werd / zal worden opgewekt (om vervolgens ook op te staan).