Zorgen
In Mattheüs 13 wordt in verband met deze eeuw gesproken over de zorgen die verband houden met het bestaan, die onze gedachten geheel in beslag kunnen nemen. Om een paar concrete dingen te noemen: eten, drinken, kleding, huisvesting, etc.
Het woord komt voor in Mattheüs 13. We vinden daar de gelijkenis van de zaaier in vers 1-9. Deze gelijkenis begint met: "Zie, een zaaier ging eropuit om te zaaien". Het zaad is het Woord van het Koninkrijk (vs. 19), het evangelie zoals dat toen klonk uit de mond van "de Zoon des mensen", zoals aangegeven bij de gelijkenis van het onkruid in de akker (vs. 37): "Hij Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen, de akker is de wereld". De gezaaiden in de gelijkenis van de zaaier zijn mensen, zoals blijkt uit de uitleg in vers 18-23. Met betrekking tot het woord 'zorgen' lezen we in de gelijkenis (vs. 7): "Een ander deel viel tussen de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het"; en in de uitleg (vs. 22): "En bij wie in de dorens gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort; maar de zorgen van deze wereld en de verleiding van de rijkdom verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar". Deze persoon wordt geheel in beslag genomen door wat hij moet eten en drinken, waarmee hij zich moet kleden en wat te doen met zijn geld en goederen. Met betrekking tot deze dingen staat geschreven: "Verzamel geen schatten voor u op de aarde, waar mot en roest ze verderven, en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamel schatten voor u in de hemel, waar geen mot of roest ze verderft, en waar dieven niet inbreken of stelen; want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn" (Matt. 6:19-21), en: "Wees daarom niet bezorgd en zeg niet: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden? Want al deze dingen zoeken de heidenen. Uw hemelse Vader weet immers dat u al deze dingen nodig hebt. Maar zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden" (Matt. 6:31-33).
De in de dorens gezaaide is bezig met eten, drinken en kleding, dingen die hijzelf als eerste prioriteit ziet. Dat is niet volgens de gedachten van God: Hem liefhebben en de naaste als jezelf. Dat is Hem op de eerste plaats stellen en wat Hij gezegd heeft. De in de dorens gezaaide is bezig met de dingen die onder de aardse zegen van God vallen volgens de prediking van het Koninkrijk, de dingen die God ter beschikking stelt! Hij is bezig zijn eigen zegen te bewerken, in plaats van God te danken voor wat Hij gedaan heeft, doet en nog zal doen. Zijn getuigenis is precies het omgekeerde. Hij brengt zijn eigen vruchten, zoals Kaïn, maar het is onvruchtbaar. Hij heeft het Woord gehoord, maar zijn prioriteiten liggen niet bij zijn hemelse Vader, maar bij hem zelf.
Aan het einde van de Handelingenperiode is de boodschap van het Koninkrijk, met zijn aardse zegen, ingetrokken. Er geldt nu een andere boodschap. Het gaat nu om een Koninkrijk in de hemel, met louter geestelijke zegen (Kol. 1 en 3). Ons denken is daarop gericht, althans, dat wordt van ons gevraagd.
Wij denken dus niet aan het Koninkrijk der hemelen, zoals dat eenmaal op deze aarde gevestigd zal worden. Dit vindt zijn bestemming in de volgende eeuw, na de wederkomst van Christus. God werkt daar nu niet aan. Als wij dat wel doen, kan het vroom overkomen, maar het is eigendunkelijk, één van de kenmerken van de godsdienst van Kaïn. Het wordt een beslommering. Een oproep voor alle tijden is, dat wij ons bekeren van onze eigen gedachten tot de gedachten van God (Jes. 55), die nu, letterlijk, veel hoger zijn! God geeft aan de boodschap voor nu geen getuigenis door tekenen, wonderen en krachten. Wij hebben ook geen aardse toekomst. De belofte die nog staat, is de verlossing van ons lichaam en het ontvangen van een nieuw onvergankelijk - dat is: geestelijk - lichaam (1 Kor. 15). Onze verwachting of hoop is dus niet: de wederopstanding van het vlees.
De kinderen van deze eeuw
"En de heer prees de onrechtvaardige rentmeester, omdat hij verstandig gehandeld had. Want de kinderen van deze wereld zijn onder elkaar verstandiger dan de kinderen van het licht" (Luc. 16:8).
Dit gedeelte staat in de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester. De onrechtvaardige rentmeester is Israël, dat het bezit van zijn Heer verkwistte (Luc. 16:1). Onrechtvaardig betekent: ongelovig. Het bezit van Zijn Heer is het Woord van God, dat Hij aan Israël had toevertrouwd, ten diepste het levende Woord, Christus, slechts gekomen voor de verloren schapen van het huis Israëls (Matt. 15:24).
Vers 8 spreekt over de kinderen van deze wereld (Gr.: eeuw) ten aanzien van hun geslacht. Het gaat dan over de mensenkinderen, die van Adam afstammen, die niet meer naar het beeld van God, maar naar het beeld van de gevallen Adam zijn; zij zijn afgeweken van God. "Kinderen van het licht" staat voor Israël, het nageslacht van Abraham, het volk van God. Zij handelen onverstandig, volgens de wijsheid van de wereld.
"En Jezus antwoordde en zei tegen hen: De kinderen van deze wereld trouwen en worden ten huwelijk gegeven, maar zij die het waard geacht zijn die toekomstige wereld te verkrijgen, en de opstanding uit de doden, zullen niet trouwen en ook niet ten huwelijk gegeven worden" (Luc. 20:34 en 35).
Deze woorden vormen het antwoord op de vraag, wie de man is van de vrouw, die in deze eeuw zevenmaal trouwt met zeven broers, volgens de regels van het zwagerhuwelijk (Deut. 25:5-10).
Voor de kinderen van deze eeuw gelden de regels van het huwelijk. Zij die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan de toekomstige wereld (de volgende eeuw), zijn de gelovige kinderen van Israël. Zij zullen bij de wederkomst van Christus, het begin van de volgende eeuw, opstaan uit de dood (1 Kor. 15:23 en 50-52) en daarbij een nieuw geestelijk lichaam ontvangen. Deze levensvorm kent geen huwelijk en dus geen voortplanting (net als dat bij engelen het geval is). Zij hebben een hemels onvergankelijk lichaam.
Wordt niet gelijkvormig aan deze eeuw
Paulus schrijft in Romeinen 9-11 over Israël en de heidenen en besluit in Romeinen 11:32 en 33 met de samenvatting: "Want God heeft hen allen in ongehoorzaamheid opgesloten om Zich over allen te ontfermen. O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!" De ongehoorzaamheid van allen was dus geen beletsel voor God om Zijn barmhartigheid te tonen, integendeel! Daaruit blijkt juist de diepte van Zijn rijkdom en wijsheid, waarin wij Hem leren kennen.
Het eerste wat Paulus dan laat volgen, is de broederlijke vermaning in Romeinen 12:1 en 2: "Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst. En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word innerlijk veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is".
Paulus richt zich in vers 1 tot de gelovigen en zegt met andere woorden: als God dan zó barmhartig is, zouden wij dan redelijkerwijs nog iets anders kunnen bedenken (redelijk heeft met ons verstand te maken, waarvan het denken vernieuwd wordt), dan om ons zondige lichaam beschikbaar te stellen, zodat Christus leeft in ons? Alleen Zijn leven was heilig en Gode welgevallig!
In vers 2 vervolgt hij met: "... wordt niet aan deze wereld (Gr.: eeuw) gelijkvormig..." Een gelovige is opnieuw geboren in zijn oude zondige lichaam. Hij behoort dan echter niet meer tot "de kinderen van deze eeuw", natuurlijke mensen, afvallig van God, kinderen van Adam, maar hij is een kind van God geworden. Het oude lichaam verbindt ons nog aan deze eeuw en die kan nog flink trekken. Dat moeten wij bedwingen, daar moeten wij van afzien. Dat kan alleen maar door de vernieuwing van ons denken, we moeten opnieuw geschoold worden door de genade en wijsheid van God, vanuit Zijn Woord en door Zijn Geest, Die ons gegeven is. Dit proces duurt ons leven lang en daarna, opdat wij steeds beter de wil van God gaan onderkennen. Een proces van goed, tot welbehaaglijk, tot volmaakt.
Tijdens dit proces hebben wij de strijd van het geloof: nemen wij het Woord van God, zoals het geschreven staat, serieus en laten wij ons (her)opvoeden. Laten wij ónze gedachten varen als God er anders over blijkt te denken! Alleen zo kan ons denken vernieuwd worden en is er sprake van de goede strijd, die bekroond wordt. Dat is een leven tot eer van God!